ECLI:NL:RBZWB:2022:3415

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 juni 2022
Publicatiedatum
24 juni 2022
Zaaknummer
AWB 22_3125 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening voor omgevingsvergunning bouw garage

Op 20 mei 2021 heeft verzoeker een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor de bouw van een garage met een hoogte van 5 meter. Aangezien er niet tijdig op deze aanvraag is beslist, is op 20 juli 2021 van rechtswege een omgevingsvergunning verleend. Verzoeker is eind juli 2021 begonnen met de bouw, maar na het storten van de fundering en het oprichten van de muren heeft een derde partij handhaving verzocht. De vergunning was echter nog niet gepubliceerd, wat pas op 2 november 2021 gebeurde. De ingangsdatum van de bezwaartermijn werd uiteindelijk vastgesteld op 10 november 2021. Op 5 november 2021 werd er mondeling een bouwstop opgelegd, die op 9 november schriftelijk werd bevestigd. De derde partij heeft op 24 november 2021 pro forma bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning, wat op 20 januari 2022 werd aangevuld. Verzoeker heeft op 27 mei 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar van de derde partij en verzocht om een voorlopige voorziening om de bouwstop in te trekken en de garage af te bouwen tot 3 meter hoogte.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de procedure voor een voorlopige voorziening bedoeld is om in afwachting van de uitkomst van een bezwaar- of beroepsprocedure een maatregel te treffen. De spoedeisendheid van het verzoek is beoordeeld, waarbij de voorzieningenrechter concludeert dat verzoeker niet heeft aangetoond dat de door hem geleden schade zo groot is dat hij de uitspraak van de rechtbank niet kan afwachten. Bovendien is de werking van de van rechtswege verleende vergunning opgeschort totdat op het bezwaar is beslist. Dit betekent dat, zelfs als de bouwstop zou worden opgeheven, verzoeker niet kan doorgaan met bouwen zonder een besluit van het college. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en is er geen grond voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/3125 WABO VV

uitspraak van 23 juni 2022 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,

gemachtigde: mr. W. Krijger
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Baarle-Nassau, verweerder.

Derde partij: [derde partij 1] en [derde partij 2] , te [woonplaats] ,

gemachtigde: mr. M.P. Wolf

Procesverloop

Verzoeker heeft op 20 mei 2021 een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor de bouw van een garage met een hoogte van 5 meter op het perceel [adres] .
Op deze aanvraag is niet tijdig beslist zodat op 20 juli 2021 van rechtswege
omgevingsvergunning is verleend voor de bouw van de garage.
Eind juli 2021 is verzoeker begonnen met de bouw van de garage. Nadat de fundering was gestort en de muren waren opgericht heeft derde partij bij het college verzocht om handhaving. Toen bleek dat de van rechtswege verleende vergunning nog niet was gepubliceerd. Dit is pas op 2 november 2021 gebeurd, waarbij de ingangsdatum van de bezwaartermijn is gesteld op (uiteindelijk) 10 november 2021.
Op 5 november 2021 is mondeling een bouwstop opgelegd aan verzoeker. Deze bouwstop heeft het college op 9 november 2021 schriftelijk bevestigd.
Derde partij heeft op 24 november 2021 pro forma bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning. Dit bezwaarschrift is op 20 januari 2022 aangevuld.
Nadat het college op 9 mei 2022 nog steeds geen beslissing op het bezwaar van derde partij had genomen heeft verzoeker een ingebrekestelling verstuurd. Naar verzoeker heeft gesteld heeft het college hier niet op gereageerd.
Bij brief van 27 mei 2022 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar van derde partij. Daarbij heeft verzoeker zijn belang onderbouwd met de stelling dat de van rechtswege verleende vergunning pas in werking treedt op het moment dat op het bezwaar is beslist.
Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om het college bij wege van voorlopige voorziening te veroordelen om de bouwstop in te trekken en toe te staan dat de garage wordt afgebouwd tot een bouwhoogte van 3 meter, conform de wijziging van 22 februari 2022.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Volgens verzoeker is de spoedeisendheid gelegen in de schade die hij lijdt door de langdurige bouwstop en de onverantwoord lange afhandeling van het bezwaarschrift.
3.1
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de voorlopige voorziening-procedure als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van een bezwaar- of beroepsprocedure een voorlopige maatregel te treffen. Voorts speelt bij de beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening de spoedeisendheid een belangrijke rol. Nu bij de rechtbank beroep aanhangig is tegen het niet tijdig opnieuw beslissen op de bezwaren van verzoekers, dient de vraag te worden beantwoord of sprake is van onverwijlde spoed die noopt tot het treffen van een voorlopige voorziening in afwachting van een uitspraak op het beroep van verzoekers. Er dient derhalve sprake te zijn van een zelfstandige spoedeisendheid bij een te treffen voorlopige voorziening en het moet niet alleen gaan om bespoediging van de afdoening van het beroep.
3.2
Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat verzoeker niet heeft gesteld dat de door hem geleden schade dermate groot is dat hij de uitspraak van de rechtbank niet kan afwachten. Daarbij is van belang dat het beroep van verzoeker tegen het niet tijdig beslissen versneld wordt behandeld. Deze procedure is geregeld in afdeling 8.2.3 van de Awb en houdt in dat een aantal termijnen korter is dan bij een gewone behandeling van het beroep. Doorgaans betekent dit dat de rechtbank binnen acht weken uitspraak doet. Dit leidt tot de conclusie dat de gestelde schade geen zelfstandig spoedeisend belang is. Daarnaast is in artikel 6.1, vierde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bepaald dat de werking van een van rechtswege verleende vergunning wordt opgeschort totdat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift, bedoeld in artikel 6:7 van de Awb, is verstreken of, indien bezwaar is gemaakt, op dit bezwaar is beslist. Dat betekent dat, ook indien de bouwstop zou worden opgeheven, het verzoeker niet is toegestaan om door te gaan met bouwen. Dat vereist een besluit van het college en het uitblijven van dat besluit staat juist centraal in de versnelde behandeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissen.
4. Dit brengt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat het verzoek tot het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening moet worden afgewezen. Gelet hierop is er geen grond voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, op 23 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
P.H.M. Verdonschot, griffier T. Peters, voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.