ECLI:NL:RBZWB:2022:3525
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
WIA-uitkering en proceskostenveroordeling na intrekking beroep
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoekster en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De verzoekster had eerder een WGA-uitkering ontvangen op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Na een bezwaarprocedure over de hoogte van het dagloon, heeft de verzoekster beroep ingesteld. In een later besluit heeft de verweerder besloten dat de inkomsten als alfahulp in de referteperiode wel meegenomen moeten worden in de berekening van de WIA-uitkering. Hierop heeft de verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft de verweerder in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling. De verweerder heeft aangegeven in te stemmen met de proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekster gedeeltelijk in het gelijk is gesteld en heeft de verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 759,-. Tevens is de verweerder verplicht om het griffierecht van € 50,- te vergoeden aan de verzoekster.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens zijn met de uitspraak. De rechtbank heeft de beslissing genomen op basis van de relevante artikelen uit de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).