ECLI:NL:RBZWB:2022:3525

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 juni 2022
Publicatiedatum
29 juni 2022
Zaaknummer
AWB- 22_38
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WIA-uitkering en proceskostenveroordeling na intrekking beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoekster en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De verzoekster had eerder een WGA-uitkering ontvangen op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Na een bezwaarprocedure over de hoogte van het dagloon, heeft de verzoekster beroep ingesteld. In een later besluit heeft de verweerder besloten dat de inkomsten als alfahulp in de referteperiode wel meegenomen moeten worden in de berekening van de WIA-uitkering. Hierop heeft de verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft de verweerder in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling. De verweerder heeft aangegeven in te stemmen met de proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekster gedeeltelijk in het gelijk is gesteld en heeft de verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 759,-. Tevens is de verweerder verplicht om het griffierecht van € 50,- te vergoeden aan de verzoekster.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens zijn met de uitspraak. De rechtbank heeft de beslissing genomen op basis van de relevante artikelen uit de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/38

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juni 2022 in de zaak tussen

[naam verzoekster] , uit [plaatsnaam] , verzoekster

(gemachtigde: mr. J.S.W. van Vossen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 16 september 2021 (primair besluit) heeft verweerder aan verzoekster een uitkering toegekend op grond van de Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA-uitkering), onderdeel van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
In het besluit van 16 december 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster met betrekking tot de hoogte van het dagloon ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en hierbij onder meer aangevoerd dat de in de referteperiode genoten inkomsten als alfahulp eveneens moeten worden meegenomen in de berekening van de WIA-uitkering.
In het besluit van 14 april 2022 heeft verweerder het bestreden besluit gewijzigd en besloten dat de in de referteperiode genoten inkomsten als alfahulp wel worden meegenomen in de berekening van de WIA-uitkering.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld dat hij zich kan vinden in het verzoek om proceskostenveroordeling.

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder gedeeltelijk tegemoet gekomen aan het beroep van verzoekster.
Verzoekster heeft tijdens de bezwaarfase niet verzocht om vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten. De beoordeling hierna over de gevraagde proceskostenveroordeling beperkt zich daarom tot de beroepsfase.
Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- met een wegingsfactor 1).
De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 27 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.