ECLI:NL:RBZWB:2022:3605

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 juni 2022
Publicatiedatum
30 juni 2022
Zaaknummer
AWB- 21_3834
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van Tozo-uitkering door het college van burgemeester en wethouders van Tilburg

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een singer-songwriter, en het college van burgemeester en wethouders van Tilburg. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) en ontving deze uitkering over verschillende periodes. Echter, na een anonieme fraudemelding heeft het college besloten om de Tozo-uitkering van eiseres over de maanden juli 2020 tot en met maart 2021 deels te herzien en deels in te trekken. Dit leidde tot een terugvordering van een bedrag van € 9.156,73.

Eiseres heeft tegen het besluit van het college beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat zij in haar belangen was geschaad doordat er geen verslag van de hoorzitting in bezwaar was meegestuurd. Daarnaast stelde zij dat de terugvordering van de Tozo-uitkering over de maanden november 2020 en maart 2021 onterecht was. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiseres niet kon aantonen dat zij in haar belangen was geschaad en dat de terugvordering terecht was, omdat de inkomsten uit de verhuur van een camper en chalets als inkomen moesten worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat eiseres de inkomsten had moeten doorgeven, zodat het college kon beoordelen of dit invloed had op haar recht op de Tozo-uitkering.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen reden was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3834 TOZO

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juni 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg (het college),verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 20 mei 2021 (primair besluit I) heeft het college de aan eiseres toegekende uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) over de periode van juli 2020 tot en met maart 2021 deels herzien en deels ingetrokken.
In het besluit van 21 mei 2021 (primair besluit II) heeft het college een bedrag ter hoogte van € 9.156,73 van eiseres teruggevorderd.
In het besluit van 5 augustus 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 25 mei 2022. Hierbij waren aanwezig eiseres en namens het college mr. D.L.M. Claessen.

Feiten en omstandigheden

1. Eiseres staat in de Kamer van Koophandel ingeschreven met haar eenmanszaak [naam bedrijf] . Zij is werkzaam als singer-songwriter. Op 3 april 2020 heeft zij een aanvraag ingediend voor een uitkering voor de kosten van levensonderhoud op grond van de Tozo 1. Bij besluit van 4 juni 2020 heeft het college de Tozo-uitkering over de periode van maart 2020 tot en met mei 2020 aan eiseres toegekend.
Op 1 juli 2020 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een uitkering voor de kosten van levensonderhoud op grond van de Tozo 2. Bij besluit van 28 juli 2020 heeft het college deze uitkering over de periode van juni 2020 tot en met september 2020 aan eiseres toegekend.
Op 20 oktober 2020 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een uitkering voor de kosten van levensonderhoud op grond van de Tozo 3. Bij besluit van 5 november 2020 heeft het college deze uitkering over de periode van oktober 2020 tot en met maart 2021 aan eiseres toegekend.
Het college heeft op 23 februari 2021 een anonieme fraudemelding ontvangen waarin wordt gesteld dat eiseres naast haar Tozo-uitkering inkomsten ontvangt uit de verhuur van een chalet en een camper. Daarop heeft het college eiseres bij brief van 22 maart 2021 uitgenodigd voor een gesprek op 29 maart 2021, maar eiseres is niet op de afspraak verschenen. Bij brief van 29 maart 2021 heeft het college eiseres uitgenodigd voor een gesprek op 6 april 2021. Op die afspraak is zij wel verschenen en na afloop daarvan heeft zij aanvullende gegevens overgelegd. Bij brief van 22 april 2021 heeft het college eiseres verzocht aanvullende bewijsstukken aan te leveren om haar recht op Tozo vast te kunnen stellen. Eiseres heeft daarop diverse stukken overgelegd.
Bij primair besluit I heeft het college het recht op een Tozo-uitkering over de maanden juli 2020 en september 2020 herzien, omdat eiseres meer inkomsten heeft ontvangen dan op de uitkering zijn gekort. De inkomsten overstijgen de norm in de maanden augustus, oktober en december 2020 en januari tot en met maart 2021. Het college heeft het recht op Tozo over die maanden ingetrokken.
Bij primair besluit II heeft het college een bedrag ter hoogte van € 9.156,73 aan teveel betaalde Tozo-uitkering van eiseres teruggevorderd.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten. Bij het bestreden besluit heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard.

Beroepsgronden

2. Eiseres voert aan dat zij in haar belangen is geschaad doordat er geen verslag van de hoorzitting in bezwaar is meegestuurd met het bestreden besluit. Verder stelt zij dat de Tozo-uitkering over de maanden november 2020 en maart 2021 ten onrechte wordt teruggevorderd. Eiseres stelt dat zij heeft besloten te investeren in de camper en twee chalets in de veronderstelling dat dit geen invloed zou hebben op haar Tozo-uitkering. Zij heeft daarmee immers geen winst gemaakt, omdat de kosten hoger waren dan de inkomsten uit de verhuur. Daarom dacht zij dat zij deze inkomsten niet door hoefde te geven.

Wettelijk kader

3. Ingevolge artikel 32, eerste lid, van de Participatiewet wordt, voor zover hier van belang, onder inkomen verstaan inkomsten uit vermogen en inkomsten uit verhuur dan wel inkomsten die naar hun aard met deze inkomsten overeenkomen en betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
Op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet herziet het college een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet vordert het college de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht.

Overwegingen

4. Eiseres heeft niet duidelijk kunnen maken op welke wijze zij in haar belangen zou zijn geschaad doordat het verslag van de hoorzitting in bezwaar niet met het bestreden besluit is meegestuurd. Het verslag van de hoorzitting zit bovendien in het dossier en eiseres heeft na ontvangst van het dossier geen aanvullende beroepsgronden ingediend.
5. Het college heeft in het bestreden besluit aangegeven dat in de primaire besluiten ten onrechte staat dat het recht op Tozo over de maand november 2020 wordt herzien en dat de (teveel) verstrekte bijstand over de maanden november 2020 en maart 2021 wordt teruggevorderd. Dit betreft een tekstuele fout. Uit de herberekeningsspecificaties die in het dossier zitten, blijkt ook dat de Tozo-uitkering over die maanden niet is teruggevorderd. Eiseres wordt dan ook niet gevolgd in haar stelling dat dit voor de maanden november 2020 en maart 2021 ten onrechte is gebeurd.
6. Uit paragraaf 2.2 van de toelichting bij de Tozo (Stb. 2020, 118) blijkt dat uitsluitend degene met een verwacht (netto) inkomen van ten hoogste 100 procent van de op de zelfstandige van toepassing zijnde bijstandsnorm, recht heeft op inkomensondersteuning. Als een ondernemer door de coronacrisis in zijn geheel geen inkomsten had, dan wordt de volledige uitkering betaald. Zijn er wel inkomsten, dan worden deze aangevuld. Het inkomensbegrip op grond van artikel 32 van de Participatiewet wordt daarbij als uitgangspunt gehanteerd.
7. Niet in geschil is dat eiseres in de periode waarin de Tozo-uitkering aan haar werd verstrekt inkomsten had uit de verhuur van een camper en van de twee chalets die zij in diezelfde periode heeft aangekocht. Deze huurinkomsten behoren tot de als inkomen in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 32 van de Participatiewet. Eiseres stelt dat zij in de veronderstelling was dat zij deze inkomsten niet door hoefde te geven, omdat de kosten voor het onderhouden daarvan hoger lagen en zij dus geen winst heeft gemaakt. Zij had de inkomsten echter wel door moeten geven, zodat het college kon beoordelen of dit van invloed was op haar recht op een Tozo-uitkering. Het had op de weg van eiseres gelegen zich hierover deugdelijk te laten informeren.
8. Op basis van de door eiseres overgelegde stukken heeft het college bepaald welke inkomsten op de uitgekeerde Tozo-uitkering moeten worden gekort. Eiseres heeft deze aan de herziening, intrekking en terugvordering ten grondslag gelegde berekening niet betwist.
9. Eiseres heeft met de opbrengst uit de verhuur van haar camper een chalet aangeschaft. Met de opbrengsten uit de verhuur van het chalet heeft zij een lening afgelost, vaste lasten voldaan en het chalet verder opgeknapt. Met de inkomsten die zij heeft genoten uit de verkoop van de camper heeft zij een tweede chalet aangeschaft. Het college stelt naar het oordeel van de rechtbank terecht dat hieruit blijkt dat eiseres de inkomsten heeft aangewend om te investeren in de uitbreiding van haar activiteiten als verhuurder, terwijl zij daarmee had kunnen voorzien in haar levensonderhoud. Deze keuze van eiseres dient niet afgewenteld te worden op de Tozo.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier, op 30 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.