ECLI:NL:RBZWB:2022:3649
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- L.M. Hertsig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om veroordeling in proceskosten na intrekking beroep tegen kinderopvangtoeslagbesluit
In deze zaak heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 5 juli 2019, waarin de definitief berekende kinderopvangtoeslag over het jaar 2017 op nihil is vastgesteld. Het onderzoek ter zitting vond plaats op 7 oktober 2020 in Breda, waar verzoeker aanwezig was en de Belastingdienst/Toeslagen vertegenwoordigd werd door twee vertegenwoordigers. Na herziening van het bestreden besluit op 16 juli 2021 heeft verzoeker zijn beroep ingetrokken, maar verzocht om veroordeling van de Belastingdienst/Toeslagen in de proceskosten. De rechtbank heeft besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten, conform artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, de rechtbank het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener. De rechtbank concludeert dat de Belastingdienst/Toeslagen gedeeltelijk aan verzoeker is tegemoetgekomen, wat aanleiding geeft om hen te veroordelen in de gemaakte proceskosten. De Belastingdienst/Toeslagen heeft ingestemd met de vergoeding van de reiskosten van € 13,00.
Daarnaast heeft verzoeker verletkosten opgevoerd, maar de rechtbank oordeelt dat deze niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat verzoeker geen werkgeversverklaring heeft overgelegd die aantoont dat het opgenomen verlof voor zijn eigen rekening is gekomen. De rechtbank beslist uiteindelijk dat de Belastingdienst/Toeslagen in de proceskosten van verzoeker wordt veroordeeld tot een bedrag van € 13,00. Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Hertsig en openbaar gemaakt op 1 juli 2022.