ECLI:NL:RBZWB:2022:3649

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 juli 2022
Publicatiedatum
1 juli 2022
Zaaknummer
AWB- 19_4397
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L.M. Hertsig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om veroordeling in proceskosten na intrekking beroep tegen kinderopvangtoeslagbesluit

In deze zaak heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 5 juli 2019, waarin de definitief berekende kinderopvangtoeslag over het jaar 2017 op nihil is vastgesteld. Het onderzoek ter zitting vond plaats op 7 oktober 2020 in Breda, waar verzoeker aanwezig was en de Belastingdienst/Toeslagen vertegenwoordigd werd door twee vertegenwoordigers. Na herziening van het bestreden besluit op 16 juli 2021 heeft verzoeker zijn beroep ingetrokken, maar verzocht om veroordeling van de Belastingdienst/Toeslagen in de proceskosten. De rechtbank heeft besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten, conform artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, de rechtbank het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener. De rechtbank concludeert dat de Belastingdienst/Toeslagen gedeeltelijk aan verzoeker is tegemoetgekomen, wat aanleiding geeft om hen te veroordelen in de gemaakte proceskosten. De Belastingdienst/Toeslagen heeft ingestemd met de vergoeding van de reiskosten van € 13,00.

Daarnaast heeft verzoeker verletkosten opgevoerd, maar de rechtbank oordeelt dat deze niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat verzoeker geen werkgeversverklaring heeft overgelegd die aantoont dat het opgenomen verlof voor zijn eigen rekening is gekomen. De rechtbank beslist uiteindelijk dat de Belastingdienst/Toeslagen in de proceskosten van verzoeker wordt veroordeeld tot een bedrag van € 13,00. Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Hertsig en openbaar gemaakt op 1 juli 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/4397 KINDER
uitspraak van 1 juli 2022 van de enkelvoudige kamer op het verzoek om veroordeling in de proceskosten in de zaak tussen

[naam verzoeker] , te [plaatsnaam] , verzoeker,

en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

Procesverloop

Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 5 juli 2019 (bestreden besluit) van Belastingdienst/Toeslagen. In dat besluit heeft Belastingdienst/Toeslagen de definitief berekende kinderopvangtoeslag over het jaar 2017 vastgesteld op nihil.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 7 oktober 2020. Verzoeker was daarbij aanwezig. Belastingdienst/Toeslagen heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 2] . De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
Bij besluit van 16 juli 2021 heeft Belastingdienst/Toeslagen het bestreden besluit herzien.
Vervolgens heeft verzoeker het beroep ingetrokken, met het verzoek Belastingdienst/Toeslagen te veroordelen in de proceskosten. Belastingdienst/Toeslagen heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid hierop te reageren.
De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een behandeling van het verzoek ter zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten.
2. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het besluit dat Belastingdienst/Toeslagen in ieder geval gedeeltelijk aan verzoeker is tegemoetgekomen. Hierin ziet de rechtbank aanleiding Belastingdienst/Toeslagen te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Belastingdienst/Toeslagen heeft ingestemd met vergoeding van de door eiser verzochte reiskosten van € 13,00.
Daarnaast heeft verzoeker € 143,48 aan verletkosten (uitgesplitst in € 71,74 in verband met het bijwonen van de zitting (2 uren) en € 71,74 in verband met gemiste inkomsten door reistijd) opgevoerd. De rechtbank stelt vast dat de opgegeven verletkosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. Uit de door verzoeker overgelegde salarisspecificatie over de maand maart 2022, blijkt dat hij een dienstverband van 40 uur per week heeft bij [naam bedrijf] tegen een basisuurloon (in maart 2022) van € 35,87. Uit het overgelegde overzicht van opgenomen verlof- ziekte- en ADV dagen in 2020 blijkt dat verzoeker op
7 oktober 2020 vier uur verlof heeft opgenomen voor de zitting in Breda. De rechtbank maakt uit de overgelegde stukken echter niet op dat het opgenomen verlof voor verzoekers eigen rekening is gekomen. Nu verzoeker in loondienst werkzaam is, kan de rechtbank slechts op basis van een werkgeversverklaring opmaken welk bedrag (gespecificeerd) op het loon wordt ingehouden. Verzoeker heeft een dergelijke verklaring niet overgelegd.
3. De rechtbank overweegt ten overvloede dat Belastingdienst/Toeslagen op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 47,- aan verzoeker dient te vergoeden, zodat een veroordeling daartoe niet nodig is.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 13,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M. van Sambeek, griffier, op 1 juli 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank.