In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 juli 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Halderberge beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een landbouwschuur, vastgesteld op € 536.000 per waardepeildatum 1 januari 2019. Na bezwaar werd deze waarde verlaagd tot € 327.000. Belanghebbende, die niet op de zitting verscheen, stelde dat de WOZ-waarde te hoog was en voerde aan dat er onvoldoende rekening was gehouden met vochtschade en dat de waarde van de grond te hoog was vastgesteld.
De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank overweegt dat de heffingsambtenaar de waarde heeft onderbouwd met de Taxatiewijzer agrarische gebouwen en grond, en dat de waarde in de beroepsfase is verlaagd tot € 305.000. De rechtbank concludeert dat het beroep van belanghebbende gegrond is, omdat de heffingsambtenaar in de beroepsfase een lagere waarde bepleit dan de waarde die na de uitspraak op bezwaar was vastgesteld. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 48,- aan belanghebbende moet vergoeden.