In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst, gedateerd 30 maart 2021. De rechtbank heeft de zaak op 16 juni 2022 behandeld, waarbij belanghebbende en zijn vader aanwezig waren, evenals de inspecteur en zijn vertegenwoordigers. De zaak betreft de voorlopige en definitieve aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2019.
Belanghebbende had aangifte gedaan van een belastbaar inkomen van € 27.000, maar de inspecteur legde een voorlopige aanslag op met een lager bedrag aan ingehouden loonheffingen. Na de definitieve aanslag, die het belastbaar inkomen verhoogde naar € 31.524, volgde een teruggaaf na bezwaar. Belanghebbende maakte opnieuw bezwaar tegen de beslissing van de inspecteur, die dit bezwaarschrift als verzoek om ambtshalve vermindering aanmerkte, maar dit werd afgewezen.
De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk is en dat het tweede bezwaarschrift van belanghebbende als beroepschrift moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting bleek dat partijen het erover eens waren dat de aanslag juist was. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar de inspecteur heeft toegezegd het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en openbaar gemaakt op 5 juli 2022.