ECLI:NL:RBZWB:2022:3725

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
7 juli 2022
Zaaknummer
02-174682-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Diepenhorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestrijding van drugsrunnersoverlast met inzet van lokauto en de juridische implicaties van pseudokoop

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 juli 2022, stond de verdachte terecht voor het voorbereiden of bevorderen van de handel in harddrugs. De zaak kwam voort uit een actie van de politie op 2 juli 2021, waarbij gebruik werd gemaakt van een lokauto in het kader van de bestrijding van drugsrunnersoverlast. De verdachte werd aangesproken door verbalisanten die in de lokauto zaten, en er ontstond een gesprek over de verkoop van drugs. De officier van justitie stelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan strafbare voorbereidingshandelingen, terwijl de verdediging aanvoerde dat er sprake was van een pseudokoop, wat zou betekenen dat de opsporingsmethode onrechtmatig was.

De politierechter oordeelde dat er geen sprake was van een pseudokoop, omdat de politie niet de intentie had om daadwerkelijk drugs aan te kopen. De actie was gericht op het opsporen van strafbare feiten en niet op het uitvoeren van een koop. De rechter concludeerde dat de verdachte samen met een ander had geprobeerd de verkoop van drugs voor te bereiden, en dat de bewijsvoering van de verbalisanten overtuigend was. De verdediging werd verworpen, en de verdachte werd schuldig bevonden aan het voorbereiden van de handel in harddrugs.

Bij de strafoplegging werd rekening gehouden met het feit dat het de eerste keer was dat de verdachte voor een dergelijk delict werd veroordeeld. De politierechter legde een taakstraf van 50 uren op, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaar. De rechter benadrukte de ernst van de drugshandel en de rol van de verdachte daarin, en besloot dat een voorwaardelijke straf noodzakelijk was om herhaling te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-174682-21
vonnis van de politierechter van 5 juli 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1989 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres]
raadsman mr. P.T. Verweijen, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 27 juni 2022, waarbij de officier van justitie, mr. A. Maas, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter zitting is op 27 juni 2022 gesloten waarbij is bepaald dat op 5 juli 2022 vonnis zal worden gewezen.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich samen met een ander heeft schuldig gemaakt aan het voorbereiden of bevorderen van de handel in harddrugs.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De politierechter is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Zij baseert zich op de op ambtseed opgemaakte processen-verbaal van de betrokken verbalisanten. Daaruit volgt dat zij, op een plek bekend met handel in harddrugs, zijn aangesproken door verdachte en de bestuurder van de auto waarin verdachte zat, die aan verbalisanten drugs wilden verkopen. Dat zijn strafbare voorbereidingshandelingen ter zake de Opiumwet. Van de door de verdediging gestelde pseudokoop was geen sprake. Het initiatief tot contact lag niet bij de verbalisanten maar bij verdachte, er zou nooit een koop tot stand komen en de verbalisanten hebben verdachte ook niet tot een strafbaar feit bewogen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit primair bewijsuitsluiting en aldus vrijspraak van het tenlastegelegde feit. De juridische basis van de gehanteerde opsporingsmethode is onduidelijk. Uit de door de verbalisanten getoonde interesse in de vragen van verdachte, door op hun beurt te vragen naar de soort drugs en de adressen in Rotterdam, volgt dat sprake is van pseudokoop als bedoeld in artikel 126i van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het arrest van de Hoge Raad uit 2003 (ECLI:NL:HR:2003:AF7331) ondersteunt dit standpunt. De Hoge Raad heeft die zaak slechts in stand gelaten omdat dat procesdossier een verklaring van de hoofdofficier van justitie bevatte dat nooit tot daadwerkelijke koop zou worden overgegaan. Een dergelijke verklaring zit niet in dit procesdossier. Er zit evenmin een bevel tot pseudokoop in dit dossier. Bovendien was er geen redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. Aldus is sprake van een vormverzuim. Gelet op het bepaalde in artikel 359a Sv dient in dit geval bewijsuitsluiting van de processen-verbaal van de betrokken verbalisanten te volgen.
Subsidiair, indien de processen-verbaal wel worden meegenomen, wordt vrijspraak bepleit omdat de mogelijkheid reëel is dat de betreffende verbalisant verdachte niet goed heeft verstaan, waarmee de kern van de tenlastelegging tenietgaat. Immers betrof het een gesprek dat deels in de auto werd gevoerd, in een rumoerige omgeving en spreekt verdachte Berbers en de verbalisant Arabisch. Verdachte was ‘op meidentour’ en stelt slechts te hebben gesproken over een coffeeshop.
4.3
Het oordeel van de politierechter
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Drugsrunnersoverlast
De in deze zaak betrokken verbalisanten, wiens gewraakte handelen hierna zal worden besproken, waren op het betreffende moment belast met toezicht in het kader van drugsrunnersoverlast. Nadere beschrijving van (bestrijding van) dit fenomeen acht de politierechter van belang voor de beoordeling van het verweer. Uit de in het dossier gegeven toelichting op deze problematiek blijkt het volgende.
De autosnelweg A16 vormt een route die veelvuldig wordt gebruikt door personen die drugs komen kopen in Rotterdam en omgeving, woonachtig zijn in het buitenland en rijden in een voertuig met buitenlandse kentekenplaten. Op deze weg en daaraan gelegen verzorgingsplaatsen zijn tal van zogeheten drugsrunners actief, die bemiddelen bij de aankoop van harddrugs. Het bemiddelen bestaat voornamelijk uit het brengen van ter plaatse niet bekende drugsgebruikers naar drugspanden waar op dat moment in drugs wordt gehandeld. In feite zijn de drugsrunners de eerste schakel in de keten van de handel van harddrugs met buitenlandse drugstoeristen. Drugsrunners hebben vanwege hun bemiddelende rol zelf zelden tot nooit drugs bij zich.
Omdat deze werkwijze niet wordt uitgevoerd als politieagenten in opvallende dienstvoertuigen rijden zijn agenten, voor de aanpak van deze problematiek, genoodzaakt om gebruik te maken van onopvallende voertuigen met buitenlandse kentekenplaten.
De actie op 2 juli 2021
Om te beoordelen of in deze zaak sprake is van de bijzondere opsporingsbevoegdheid ‘pseudo-koop’ als bedoeld in artikel 126i Sv stelt de politierechter eerst het volgende vast over de door verbalisanten verrichte handelingen op de bewuste avond.
Op vrijdag 2 juli 2021 waren verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] belast met het toezicht in het kader van drugsrunnersoverlast op en rond de A16. Zij waren in burger gekleed en reden in een onopvallend motorvoertuig voorzien van buitenlandse (Franse) kentekenplaten. Zij noemen dit een “zogenoemde lokauto”. Rond 23:15 uur reden zij het terrein op van een tankstation bij Zevenbergschen Hoek. Daar zagen zij een Volkswagen Golf geparkeerd aan de voorzijde van het tankstation. Verbalisanten hebben hun voertuig geparkeerd in de parkeervakken naast het gebouw van het tankstation. [verbalisant 1] zag daarop dat de Volkswagen achteruit het parkeervak uit reed, naar de lokauto toe reed en naast de lokauto kwam staan. De bestuurder sprak [verbalisant 1] aan en vroeg hem onder meer “heb jullie wat nodig?” en “kom met ons mee naar Rotterdam”. Hierop is de bijrijder, naar later bleek verdachte, in actie gekomen en vroeg “heb jullie iets nodig in Rotterdam?”, waarop verdachte uitstapte en naast de lokauto is gaan staan. Nadat deze vraag dan wel dit aanbod een aantal keer is herhaald waarop [verbalisant 1] bleef vragen wat verdachte bedoelde, antwoordde verdachte: “ik heb drugs als jullie dat willen”. Hierop vroeg [verbalisant 1] wat voor soort drugs hij bedoelde, waarop verdachte antwoordde: “wit of bruin alles wat jullie nodig hebben, wij gaan naar Rotterdam bij mij thuis en daar heb ik wat jullie willen”. [verbalisant 1] vroeg hem hierop wat het kostte, waarop verdachte zei dat wit 36 euro kostte. Hierop vroeg [verbalisant 1] verdachte naar het adres in Rotterdam, waarna verdachte voorstelde: “rij achter ons naar Rotterdam het is hier niet veilig”. [verbalisant 1] en [verbalisant 2] vermelden dat, gelet op het gedrag en wat er was gezegd, het hen toen duidelijk was dat verdachten hen probeerden over te halen om met hen mee te gaan naar een drugsverkoper om drugs te kopen. Hierop hebben [verbalisant 1] en [verbalisant 2] het kenteken en hun bevindingen doorgegeven aan (eveneens onopvallende) collega-verbalisanten ter plaatse. Daarop is de Volkswagen gevolgd en zijn verdachte en de bestuurder bij een volgend tankstation ter hoogte van Hendrik Ido Ambacht door (andere) verbalisanten aangehouden.
Pseudokoop?
Artikel 126i, eerste lid Sv vermeldt dat in geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, de officier van justitie in het belang van het onderzoek kan bevelen
dat een opsporingsambtenaar goederen afneemt van of diensten verleent aan de verdachte.
Op grond van wat hiervoor is vastgesteld over de actie op 2 juli 2021, stelt de politierechter vast dat er geen goederen zijn afgenomen van of diensten zijn verleend aan verdachte. In zoverre is geen sprake van pseudokoop. Voor zover de raadsman heeft bedoeld te stellen dat uit voornoemd arrest volgt dat het begrip pseudokoop ruimer is dan de daadwerkelijke koop, overweegt de politierechter het volgende.
De Hoge Raad heeft in voornoemd arrest op grond van de wetsgeschiedenis van artikel 126i Sv geoordeeld dat pseudokoop niet vereist dat het tot een concrete aflevering van goederen aan en afname daarvan door de opsporingsambtenaar behoeft te zijn gekomen. Ook de situatie waarin de opsporingsambtenaar voorwendt goederen te willen afnemen en tot afspraken komt met de verdachte strekkende tot aankoop en aflevering van goederen, zulks met de bedoelding in te grijpen op het moment dat de verdachte tot aflevering overgaat, valt onder het begrip pseudokoop. In zoverre treft de redenering van de raadsman inderdaad doel.
De aan het arrest ten grondslag liggende casus kent vele gelijkenissen met de onderhavige zaak. Echter, anders dan de raadsman is de politierechter van oordeel dat uit voornoemd arrest niet volgt dat de Hoge Raad slechts vanwege de aanwezigheid van een verklaring van de hoofdofficier van justitie heeft geoordeeld dat in die zaak tóch geen sprake was van pseudokoop. Immers overweegt de Hoge Raad dat terecht is vastgesteld dat de opsporing was gericht op strafbare voorbereidingshandelingen terzake de verstrekking van harddrugs in het kader van de bestrijding van drugsrunnersoverlast én dat er vanuit de politie geen bedoeling was om daadwerkelijk tot aankoop over te gaan. Hierin ligt volgens de Hoge Raad besloten dat geen afspraken zijn gemaakt die onder meer strekten tot aflevering van de goederen (het ‘ruimere begrip’). Uit het daaraan voorafgaande arrest van het Hof volgt evenmin dat voor de gedane vaststellingen doorslaggevende waarde is toegekend aan de aanwezigheid van een verklaring van de hoofdofficier van justitie.
Mede gelet op het arrest van de Hoge Raad, betreft de kern van de beoordeling dus de vraag of aannemelijk is dat vanuit de politie de bedoeling aanwezig was om tot aankoop over te gaan. Het procesdossier bevat drie processen-verbaal van bevindingen van bij de actie op 2 juli 2021 betrokken verbalisanten. Alle verbalen vermelden dat de actie werd gehouden in het kader van de bestrijding van drugsrunnersoverlast. Mede gelet op de hiervoor onder ‘drugsrunnersoverlast’ gegeven toelichting waren de activiteiten van de politieambtenaren dus louter gericht op de opsporing van overtreding door nog onbekende verdachten van het bepaalde in artikel 10a van de Opiumwet. Reeds hierom kan voormelde vraag met nee worden beantwoord. Bovendien bevat het dossier meerdere concrete aanwijzingen dat van daadwerkelijke aankoop van drugs dan wel het maken van afspraken daartoe nooit sprake zou zijn. Uit wat onder ‘drugsrunnersoverlast’ is vastgesteld volgt dat de aard, opzet en uitvoering van de actie niet rijmt met de gestelde (effectieve voorbereiding van) aankoop van drugs door agenten. Daaruit volgt ook dat het agenten bekend is dat drugsrunners zelden drugs bij zich hebben en dat zij voornamelijk bemiddelen en in de omgeving van Rotterdam drugspanden zoeken. In deze zaak hebben verbalisanten in Zevenbergschen Hoek met behulp van een lokauto hun actie uitgevoerd en was de opsporing van overtreding van artikel 10a Opiumwet in feite al geslaagd. De betreffende verbalisanten hebben dat ook zo verwoord in hun proces-verbaal. Ten behoeve van de aanhouding van verdachten zijn vervolgens andere verbalisanten ingeseind. De aanwezigheid van andere politieauto’s – met een ander doel te weten het volgen en aanhouden van verdachten – en het feit dat de Volkswagen is gevolgd en in Hendrik Ido Ambacht is aangehouden draagt ook bij aan de aannemelijkheid dat nooit tot aankoop of verdere afspraken daartoe zou worden overgegaan. Daar was in het geheel geen noodzaak toe.
Gelet op het voorgaande verwerpt de politierechter het verweer dat sprake was van (een verkapte vorm van) pseudokoop. Tot uitsluiting van het bewijs van de processen-verbaal van de betrokken verbalisanten bestaat geen aanleiding.
Is er gesproken over harddrugs?
De politierechter heeft geen reden te twijfelen aan de inhoud van de ambtsedige processen-verbaal van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , zoals eerder weergegeven. Daaruit volgt ook dat is gesproken over harddrugs. Gelet hierop stelt de politierechter vast dat verdachte samen en in vereniging met de bestuurder getracht heeft het verkopen van drugs voor te bereiden of te bevorderen.
De alternatieve verklaring van verdachte schuift de politierechter als ongeloofwaardig terzijde. Het verhaal van verdachte dat hij ‘op meidentour was’ en onderweg naar de coffeeshop, sluit niet aan bij zijn handelen ter plaatse. Immers stond de auto waarin hij zat stil bij een tankstation en zocht hij toenadering tot de twee mannelijke verbalisanten. Het gestelde taalprobleem volgt de politierechter evenmin. Uit het ambtsedig proces-verbaal blijkt niet dat [verbalisant 1] moeite had om verdachte te verstaan of te begrijpen of vice versa. Wel blijkt daaruit dat verdachte was uitgestapt en direct naast de lokauto stond, waardoor aannemelijk is dat zij van de gestelde rumoerige omgeving niet zo’n last hadden. Uit de hiervoor weergegeven conversatie tussen [verbalisant 1] en verdachte blijkt ook dat er – in logisch verband – best wat vragen en antwoorden zijn uitgewisseld, dus dat één misverstane opmerking een onterechte verdenking heeft opgeleverd is evenmin aannemelijk. De politierechter gaat dan ook voorbij aan de verklaring van verdachte en acht het feit wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De politierechter acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 2 juli 2021, in de gemeente Moerdijk te Zevenbergschen Hoek, tezamen en in vereniging met een ander, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren en/of verstrekken van cocaïne of heroïne, zijnde cocaïne en heroïne telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, anderen daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, hebbende hij, verdachte, samen met zijn mededader,
met het voertuig waarin hij, verdachte en diens mededader zich bevonden weggereden vanuit een parkeervak aldaar en dat voertuig laten stilstaan naast het voertuig waarin zich meerdere personen (zijnde politieambtenaren) bevonden en
die personen aangesproken en gevraagd: 'Waar gaan jullie naartoe' en 'Heb jullie wat nodig' en 'Kom met ons mee naar Rotterdam' en 'Wat hebben jullie nodig' en 'Ik heb wat jullie nodig hebben' en 'Ik heb drugs als jullie dat willen' en 'Wit of bruin alles wat jullie nodig hebben. Wij gaan naar Rotterdam bij mij thuis en daar heb ik wat jullie willen' en 'Wit kost 36 euro' en 'Rij achter ons naar Rotterdam het is hier niet veilig'.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De politierechter acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 50 uren te vervangen door 25 dagen hechtenis indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, alsook een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Als subsidiair standpunt bepleit de verdediging dat met een taakstraf kan worden volstaan, waarbij 50 uur redelijk is. Een voorwaardelijke gevangenisstraf is niet passend in dit geval.
6.3
Het oordeel van de politierechter
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan de voorbereiding en de bevordering van de handel in harddrugs. Hoewel hij als drugsrunner ‘slechts’ een voorbereidende rol heeft uitgevoerd, zijn drugsrunners in feite de eerste schakel in de keten van de handel in harddrugs met drugstoeristen. Het is algemeen bekend dat drugs een
ernstige bedreiging vormen voor de volksgezondheid en dat een aanmerkelijk deel van
de georganiseerde criminaliteit direct of indirect haar oorsprong vindt in het gebruik van drugs.
Omdat het om voorbereidingshandelingen gaat en omdat het de eerste keer is dat verdachte wordt veroordeeld voor een Opiumwetdelict, is de politierechter van oordeel dat een taakstraf als gevorderd passend is.
Het is niet aannemelijk dat verdachte zomaar en eenmalig in deze drugswereld is beland. Hij heeft bovendien een andere kijk op de zaak, heeft geen inzicht getoond in zijn handelen en heeft evenmin op zitting verantwoording afgelegd. Dat zijn redenen om ook een voorwaardelijk deel aan de straf te verbinden in de vorm van de hierna vermelde gevangenisstraf.
Deze voorwaardelijke straf is ook bedoeld om te voorkomen dat verdachte nogmaals in de verleiding komt om op deze manier geld te verdienen.

7.Het beslag

Conform het standpunt van de officier van justitie en de raadsman dient het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp, te weten een telefoon (Nokia, G2350669), te worden teruggegeven aan verdachte.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10a van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De politierechter:
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
voorbereiden of bevorderen, door zich of een ander gelegenheid, middelen of
inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 1 maand voorwaardelijkmet een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 50 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
25 dagen;
Beslag
- gelast de
teruggave aan verdachtevan het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een telefoon (Nokia, G2350669).
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Diepenhorst, politierechter en mr. R. Heitzman, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 5 juli 2022.