In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 juli 2022, stond de verdachte terecht voor het voorbereiden of bevorderen van de handel in harddrugs. De zaak kwam voort uit een actie van de politie op 2 juli 2021, waarbij gebruik werd gemaakt van een lokauto in het kader van de bestrijding van drugsrunnersoverlast. De verdachte werd aangesproken door verbalisanten die in de lokauto zaten, en er ontstond een gesprek over de verkoop van drugs. De officier van justitie stelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan strafbare voorbereidingshandelingen, terwijl de verdediging aanvoerde dat er sprake was van een pseudokoop, wat zou betekenen dat de opsporingsmethode onrechtmatig was.
De politierechter oordeelde dat er geen sprake was van een pseudokoop, omdat de politie niet de intentie had om daadwerkelijk drugs aan te kopen. De actie was gericht op het opsporen van strafbare feiten en niet op het uitvoeren van een koop. De rechter concludeerde dat de verdachte samen met een ander had geprobeerd de verkoop van drugs voor te bereiden, en dat de bewijsvoering van de verbalisanten overtuigend was. De verdediging werd verworpen, en de verdachte werd schuldig bevonden aan het voorbereiden van de handel in harddrugs.
Bij de strafoplegging werd rekening gehouden met het feit dat het de eerste keer was dat de verdachte voor een dergelijk delict werd veroordeeld. De politierechter legde een taakstraf van 50 uren op, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaar. De rechter benadrukte de ernst van de drugshandel en de rol van de verdachte daarin, en besloot dat een voorwaardelijke straf noodzakelijk was om herhaling te voorkomen.