ECLI:NL:RBZWB:2022:3728

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
7 juli 2022
Zaaknummer
20/8487
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WOZ-waarde en vergoeding van immateriële schade in belastingzaak

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 juli 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak op 1 januari 2019 vastgesteld op € 315.000,-, wat leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2020. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 9 juni 2022 hebben partijen overeenstemming bereikt dat de WOZ-waarde te hoog was vastgesteld en dat deze verlaagd moest worden tot € 309.000,-. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.

Daarnaast heeft belanghebbende aanspraak gemaakt op vergoeding van immateriële schade vanwege de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van het geschil. De rechtbank constateert dat de behandeling van het bezwaar en beroep 29 maanden heeft geduurd, terwijl de redelijke termijn 24 maanden bedraagt. Dit resulteert in een overschrijding van vijf maanden, waarvoor belanghebbende recht heeft op een schadevergoeding van € 500,-. De rechtbank wijst erop dat de overschrijding van de termijn geheel voor rekening van de Staat der Nederlanden komt, aangezien de heffingsambtenaar tijdig uitspraak heeft gedaan.

De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, de WOZ-waarde te hoog is vastgesteld en dat de heffingsambtenaar de kosten van het griffierecht en proceskosten aan belanghebbende moet vergoeden. De totale vergoeding voor proceskosten bedraagt € 2.056,-. De uitspraak is gedaan door mr. C.A.F. van Ginneken, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 20/8487

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juli 2022 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

De heffingsambtenaar van de gemeente Oisterwijk, de heffingsambtenaar.

Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
de Staat der Nederlanden, de Minister van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 4 augustus 2020.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak [adres] te [plaats] (de woning) op 1 januari 2019 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 315.000,- (de beschikking). Met deze waardevaststelling is aan belanghebbende ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente [plaats] voor het jaar 2020 opgelegd (de aanslag).
Op 7 juli 2020 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Belanghebbende heeft een nader stuk ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 9 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar].

Beoordeling door de rechtbank

Is de WOZ-waarde van de woning te hoog vast gesteld?
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet langer in geschil is dat de WOZ-waarde van de woning op de waardepeildatum te hoog is vastgesteld. Partijen hebben zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de WOZ-waarde dient te worden verminderd tot € 309.000,-. De rechtbank heeft geen reden gezien partijen niet te volgen in hun eensluidende standpunt. Het beroep wordt dan ook gegrond verklaard.
Heeft belanghebbende recht op vergoeding van immateriële schade?
Belanghebbende maakt aanspraak op vergoeding van immateriële schade vanwege de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn. Het bezwaarschrift is op 18 maart 2020 door de heffingsambtenaar ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 6 juli 2022 en dus afgerond 29 maanden na indiening van het bezwaarschrift. De redelijke termijn die staat voor de behandeling van bezwaar en beroep is als uitgangspunt 24 maanden, waarvan zes maanden voor bezwaar en achttien maanden voor beroep. [1] Nu er geen reden is om van dit uitgangspunt af te wijken, bedraagt de overschrijding van de redelijke termijn vijf maanden. Uitgaande van € 500,- per overschrijding per half jaar heeft belanghebbende recht op een schadevergoeding van afgerond € 500,-. Omdat de heffingsambtenaar binnen zes maanden uitspraak heeft gedaan, komt de overschrijding van de redelijke termijn geheel voor rekening van de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid). De rechtbank merkt de Staat in zoverre mede aan als partij in het geding.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is gegrond omdat de WOZ-waarde te hoog is vastgesteld. Omdat het beroep gegrond is, moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. Ook moet de heffingsambtenaar de kosten vergoeden die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep heeft moeten maken.
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 269,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 759,-. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.056,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 500,-;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 48,- aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 2.056,- aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.F. van Ginneken, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. de Leeuw van Weenen, griffier op 6 juli 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.