In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 juli 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak op 1 januari 2019 vastgesteld op € 315.000,-, wat leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2020. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 9 juni 2022 hebben partijen overeenstemming bereikt dat de WOZ-waarde te hoog was vastgesteld en dat deze verlaagd moest worden tot € 309.000,-. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.
Daarnaast heeft belanghebbende aanspraak gemaakt op vergoeding van immateriële schade vanwege de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van het geschil. De rechtbank constateert dat de behandeling van het bezwaar en beroep 29 maanden heeft geduurd, terwijl de redelijke termijn 24 maanden bedraagt. Dit resulteert in een overschrijding van vijf maanden, waarvoor belanghebbende recht heeft op een schadevergoeding van € 500,-. De rechtbank wijst erop dat de overschrijding van de termijn geheel voor rekening van de Staat der Nederlanden komt, aangezien de heffingsambtenaar tijdig uitspraak heeft gedaan.
De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, de WOZ-waarde te hoog is vastgesteld en dat de heffingsambtenaar de kosten van het griffierecht en proceskosten aan belanghebbende moet vergoeden. De totale vergoeding voor proceskosten bedraagt € 2.056,-. De uitspraak is gedaan door mr. C.A.F. van Ginneken, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.