ECLI:NL:RBZWB:2022:374
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling UWV in proceskosten na intrekking beroep WIA-uitkering
In deze zaak heeft verzoekster beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 30 oktober 2020, waarin haar bezwaar tegen de weigering van een verhoging van haar WIA-uitkering werd afgewezen. Op 17 december 2021 heeft het UWV echter besloten om de bezwaren van verzoekster alsnog gegrond te verklaren en haar WIA-uitkering om te zetten naar een uitkering op grond van de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA), met ingang van 19 maart 2019. Na deze beslissing heeft verzoekster haar beroep ingetrokken, maar verzocht zij wel om veroordeling van het UWV in de proceskosten.
De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank overweegt dat, volgens artikel 8:75a van de Awb, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener van het beroepschrift. De rechtbank concludeert dat het UWV aan verzoekster is tegemoetgekomen, wat aanleiding geeft om het UWV te veroordelen in de proceskosten.
De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 1.841,00, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht. Dit bedrag is opgebouwd uit verschillende punten voor de verleende rechtsbijstand. Daarnaast overweegt de rechtbank dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 48,00 aan verzoekster dient te vergoeden, waardoor een veroordeling daartoe niet nodig is. De uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers en openbaar gemaakt op 2 februari 2022.