ECLI:NL:RBZWB:2022:3765

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 juli 2022
Publicatiedatum
8 juli 2022
Zaaknummer
C/02/398016/JE RK 22-930
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van de ondertoezichtstelling na bedreigend gedrag van de vader

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 juli 2022 uitspraak gedaan over de opheffing van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De ondertoezichtstelling was eerder ingesteld op 29 oktober 2021 en verlengd tot 29 oktober 2022. De ondertoezichtstelling was noodzakelijk vanwege de onveilige opvoedsituatie die was ontstaan door bedreigend gedrag van de vader richting de moeder en hulpverleners. De moeder, die met [minderjarige] in het buitenland verblijft, heeft aangegeven dat zij deze keuze heeft gemaakt voor de veiligheid van haar kind. De vader, die momenteel gedetineerd is, heeft zich dwingend en bedreigend opgesteld, wat heeft geleid tot een stagnerende samenwerking met de hulpverlening. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ontwikkelingsbedreiging, die aanleiding gaf tot de ondertoezichtstelling, niet langer aanwezig is. De moeder en [minderjarige] verblijven op een veilige plek en de ontwikkeling van [minderjarige] verloopt goed. De kinderrechter heeft daarom besloten de ondertoezichtstelling op te heffen, maar heeft de vader aangespoord om te werken aan zijn agressieregulatie. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/02/398016 / JE RK 22-930
Datum uitspraak: 8 juli 2022

Beschikking van de kinderrechter over opheffing van de ondertoezichtstelling

in de zaak van

[naam] ,

locatie Middelburg, hierna te noemen: de GI, tijdens de mondelinge behandeling vertegenwoordigd door het Landelijk Expertise Team Jeugdbescherming (hierna: het LET).
betreffende

[naam] , geboren op [geboortedag] 2019 te Goes,

hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank onbekend adres,
advocaat: mr. M.C. Buntsma, te Middelburg.

[naam] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [plaats] ,
thans gedetineerd te [plaats] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 31 mei 2022;
- de brief van de Raad van 24 juni 2022.
Op 24 juni 2022 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de moeder, via een digitale verbinding;
- mr. Buntsma namens de moeder;
- de vader, die apart via een digitale verbinding is gehoord;
- een vertegenwoordigster namens de Raad;
- een tweetal vertegenwoordigsters namens het LET.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
Bij beschikking van 29 oktober 2021 is [minderjarige] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna verlengd tot 29 oktober 2022.

Het verzoek

De GI verzoekt om, uitvoerbaar bij voorraad, op grond van artikel 1:261 BW de ondertoezichtstelling van [minderjarige] opgedragen aan Stichting Jeugdbescherming west Zeeland, op te heffen.

De standpunten

Namens de GI is aan het verzoek ten grondslag gelegd dat het niet mogelijk is gebleken om een stabiele, rustige en veilige omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] tot stand te brengen door de stagnerende samenwerking met de vader. Er heeft weliswaar één contact plaatsgevonden tussen de vader en [minderjarige] , maar de vader wilde meer en heeft dat niet op een positieve manier geuit. Hij stelt zich dwingend en eisend op en uit daarbij bedreigingen en agressie. Een verdere samenwerking is daarom niet mogelijk. Bovendien verblijft de moeder met [minderjarige] in het buitenland. Het LET complimenteert de moeder voor de manier waarop zij zich heeft opgesteld. Zij is de samenwerking aangegaan en staat open voor het idee van contact tussen de vader en [minderjarige] , als dit maar veilig plaatsvindt. Het eerder geschetste beeld dat de moeder er alles aan doet om contact tussen de vader en [minderjarige] tegen te houden wordt dan ook niet herkend door het LET. Over de ontwikkeling van [minderjarige] zijn geen zorgen, het gaat goed met hem. Het LET heeft nog wel grote zorgen over de vader, maar hij doet wat hij wil ongeacht of de GI/het LET betrokken is of niet. Het LET vindt het nodig dat hij therapie voor agressieregulatie afrondt. Mocht hij deze hulpverlening doorlopen en positief afronden en hij dient op enig moment een verzoek tot omgang met [minderjarige] in, dan moet er goed bekeken worden hoe dat op dat moment op een veilige en begeleide manier vormgegeven kan worden.
Door en namens de moeder is naar voren gebracht dat zij met [minderjarige] in het buitenland verblijft. Deze keuze heeft zij moeten maken in het belang van de veiligheid van [minderjarige] , door gedragingen van de vader. Zij hebben nu rust en hoeven niet in angst te leven. Het gaat goed met [minderjarige] : hij groeit goed, ontwikkelt zich goed en leert heel snel heel veel. De moeder staat open voor contact tussen de vader en [minderjarige] en zij heeft zich hiervoor ingezet. Er is echter al zo veel hulpverlening ingezet, maar de vader blijft op dezelfde manier bezig. Hij blijft strafbare feiten plegen en de familieleden van de moeder benaderen en bedreigen. Ook onlangs heeft er nog een incident voorgedaan. De vader en zijn familie hebben het leven van de moeder kapot gemaakt waardoor zij bepaalde keuzes heeft moeten maken. De vrouw heeft er geen vertrouwen in dat de vader binnen afzienbare tijd zal veranderen. Mocht [minderjarige] op enig moment contact willen met de vader, dan staat het hem vrij om contact op te nemen. De moeder wil niet meer direct met de vader in contact treden, dus het is nog wel de vraag hoe een informatieregeling vormgegeven kan worden.
Namens de moeder is tot slot naar voren gebracht dat de moeder heel veel heeft gedaan om [minderjarige] in bescherming te nemen en de juiste keuzes te maken in zijn belang, dus er moet voorkomen worden dat er een beeld ontstaat van een moeder die haar kind weghoudt bij zijn vader. Dat namelijk volstrekt onjuist.
De vader bevestigt dat hij [minderjarige] één keer heeft gezien. Dat was heel fijn, maar niet genoeg. Hem staat bij dat door de kinderrechter was gezegd dat er onmiddellijk gestart moest worden met omgang tussen hem en [minderjarige] . Hij wilde naar de laatste afspraak met de GI komen, maar die werd op het laatste moment afgezegd. De vader raakt het op een gegeven moment beu. Het is duidelijk dat hij een goede band heeft met [minderjarige] en hij heeft het gevoel dat er tijd verspild wordt. Het kan dan gebeuren dat hij het zwart voor ogen krijgt en dat het dan misloopt. Hij noemt dat als reden voor zijn huidige detentie. Hij is radeloos als hij [minderjarige] niet ziet. Hij heeft zichzelf op enig moment voor alles afgesloten. Hij heeft een beetje baat bij de begeleiding van Emergis, maar het enige wat helpt is de liefde van [minderjarige] . Dit lijkt echter onbereikbaar en daardoor valt alles uit elkaar voor de vader. Hij zou ook wel aan zichzelf willen werken maar daar krijgt hij geen hulp voor.
De Raad ondersteunt de visie van de GI. Wel is het belangrijk dat er iemand voor de moeder zal zijn indien de man hulpverlening heeft doorlopen en er verbetering in zijn houding is. Mocht hij op enig moment een verzoek tot herstel van het contact met [minderjarige] indienen dan zal de Raad in die procedure betrokken raken en de kennis van het onderhavige dossier daar in meenemen.

De beoordeling

Op grond van artikel 1:261 lid 1 BW kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling opheffen indien de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW, niet langer is vervuld. Op grond van het tweede lid kan de kinderrechter dit onder andere op verzoek van de GI doen.
De kinderrechter stelt vast dat de ontwikkelingsbedreiging op basis waarvan de ondertoezichtstelling is uitgesproken werd veroorzaakt door de onveilige opvoedsituatie door de situatie tussen de ouders. Een terugkomend onderwerp was het agressieve gedrag van de vader.
Binnen de ondertoezichtstelling zijn de volgende doelen opgesteld:
  • [minderjarige] verblijft met zijn moeder op een veilig adres waar hij toekomt aan zijn ontwikkeling;
  • [minderjarige] heeft een onbelaste en passende omgangsregeling met zijn vader.
De vader is meermaals gemaand te stoppen met bedreigen van de moeder en dat hij gebruik moet maken van hulpverlening/zijn netwerk om zijn emoties in positieve banen te leiden. Dat heeft kennelijk onvoldoende effect gehad. De moeder heeft uit veiligheidsoverwegingen de keuze gemaakt om met [minderjarige] naar het buitenland te vertrekken, wegens de houding en het gedrag van de vader en zijn familie. Op haar huidige verblijfplaats ervaart de moeder rust, waardoor zij de moeder kan zijn die [minderjarige] nodig heeft. [minderjarige] ontwikkelt zich hier goed en over zijn ontwikkeling zijn dan ook geen zorgen.
Het tweede doel van de ondertoezichtstelling is niet behaald. Er is weliswaar een omgangsmoment geweest, maar daarna is de samenwerking tussen het LET en de vader vastgelopen op het gedrag van de vader. De vader is niet naar afspraken gekomen en heeft zich (wederom) bedreigend en agressief opgesteld. Een nadere samenwerking is niet mogelijk gebleken. De kinderrechter begrijpt dat de moeder zich volledig heeft ingezet om de samenwerking met de GI en het LET aan te gaan, dat zij open is geweest en dat zij mee wilde werken aan omgang tussen de vader en [minderjarige] . De houding van de vader heeft dit echter niet mogelijk gemaakt. De kinderrechter heeft niet de verwachting dat de houding van de vader binnen afzienbare termijn zal veranderen, mede gelet op het gegeven dat de vader thans in detentie verblijft.
Alles overwegende komt de kinderrechter tot de conclusie dat er weliswaar nog zorgen zijn over het contact tussen [minderjarige] en de vader, alsook over de houding van de vader richting de moeder en de daarmee samenhangende veiligheid voor de moeder en [minderjarige] , maar dat dit niet maakt dat er nog langer sprake is van een ontwikkelingsbedreiging zoals bedoeld in artikel 1:255 BW. De moeder en [minderjarige] verblijven op een veilige plaats, waar zij het goed maken. Zij ervaren rust en [minderjarige] komt toe aan zijn ontwikkeling. Bovendien is de ondertoezichtstelling praktisch niet uitvoerbaar doordat de moeder in het buitenland wil blijven wonen met [minderjarige] . De kinderrechter zal het verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling daarom toewijzen.
De kinderrechter vindt het wel belangrijk om de vader nogmaals op het hart te drukken dat het van cruciaal belang is dat hij gaat werken aan zijn agressieregulatie. Indien hij op enig moment weer contact wenst met [minderjarige] dan zal er sprake moeten zijn van een verandering in zijn houding en gedrag. De kinderrechter begrijpt dat de vader het enorm moeilijk heeft met de situatie en dat dit (mogelijk) de oorzaak is van zijn gedrag, maar dat maakt zijn gedrag niet juist. Hiermee doelt de kinderrechter niet enkel op zijn gedrag richting de moeder en haar familie, hetgeen de kinderrechter absoluut afkeurt, maar ook zijn houding jegens hulpverleners. Deze mensen hebben de vader juist willen helpen om zijn doel tot contact met [minderjarige] te behalen, maar door zijn eigen handelen heeft hij het tegenovergestelde bewerkstelligd.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.

De beslissing

De kinderrechter:
heft de ondertoezichtstelling van [minderjarige] op met ingang van 8 juli 2022;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2022 door mr. B.J. Duinhof, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. K.M.P. van Ginneke, als griffier.