ECLI:NL:RBZWB:2022:3796

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 juli 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
AWB- 21_3595
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing UWV over arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 juli 2022, werd het beroep van eiser tegen een besluit van het UWV ongegrond verklaard. Eiser, een 62-jarige man, had in 2017 zijn werk als scheepsmetaalbewerker verloren en ontving een WIA-uitkering. Na een herbeoordeling in maart 2021, concludeerde het UWV dat zijn mate van arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 46,41%, wat niet leidde tot wijziging van zijn uitkering. Eiser was het niet eens met deze herbeoordeling en stelde dat zijn beperkingen door het UWV waren onderschat. Tijdens de zitting op 25 mei 2022 waren beide partijen afwezig.

De rechtbank beoordeelde de zorgvuldigheid van het medische onderzoek door het UWV. De verzekeringsarts had eiser onderzocht en vastgesteld dat er geen sprake was van volledige arbeidsongeschiktheid. De rechtbank oordeelde dat het UWV voldoende medische gegevens had om tot een weloverwogen beslissing te komen. Eiser had geen nieuwe medische stukken ingediend ter ondersteuning van zijn standpunt. De rechtbank concludeerde dat de subjectieve beleving van de klachten van eiser niet leidend was voor de beoordeling van de objectieve beperkingen.

Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat het UWV terecht de loongerelateerde WGA-uitkering van eiser ongewijzigd had voortgezet. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3595 WIA

uitspraak van 4 juli 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] (eiser), te [plaatsnaam] , gemachtigde: mr. B.H. Vader,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder.

Procesverloop

In een besluit van 29 maart 2021 (primair besluit) heeft het UWV na een herbeoordeling van eisers mate van arbeidsongeschiktheid bepaald dat eiser met ingang van 2 februari 2021 minder arbeidsgeschikt is dan voorheen, namelijk 46,41%. De hoogte van zijn loon-gerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) is niet gewijzigd.
In een besluit van 3 augustus 2021 (bestreden besluit) heeft het UWV eisers bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 25 mei 2022. Partijen zijn, met voorafgaande afmelding, niet verschenen.

OverwegingenRelevante feiten en omstandigheden

1. Eiser is een 62-jarige man, die op 12 oktober 2017 is uitgevallen voor zijn werk als scheepsmetaalbewerker voor 41,23 uur per week. In een besluit van 7 november 2019 heeft het UWV aan eiser een WIA-uitkering toegekend met ingang van 10 oktober 2019 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 43,84%. Hij heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. In een besluit van 20 maart 2020 heeft het UWV eisers bezwaren ongegrond verklaard. Eisers beroep tegen dit besluit is ongegrond verklaard in een uitspraak van deze rechtbank van 12 november 2021, bekend onder zaaknummer 20/6070 WIA.
Op 2 februari 2021 heeft eisers voormalige werkgever ( [naam bedrijf 1] ) een herbeoordeling aangevraagd van eisers mate van arbeidsongeschiktheid. In het primaire besluit heeft het UWV bepaald dat eiser met ingang van 2 februari 2021 minder arbeidsgeschikt is dan voorheen, namelijk 46,41%. De hoogte van eisers loongerelateerde WGA-uitkering is niet gewijzigd. In het bestreden besluit heeft het UWV eisers bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers standpunt
2. Volgens eiser heeft het UWV zijn beperkingen onderschat, en was het medisch onderzoek van het UWV onzorgvuldig. Op wat hij aanvoert ter onderbouwing van zijn standpunt wordt – voor zover relevant – in het hiernavolgende ingegaan.
Relevante regelgeving
3. In artikel 4, eerste lid, van de WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Ingevolge artikel 5 van de WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Het medische onderzoek van het UWV
4. Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft eisers dossier bestudeerd, en eiser psychisch en lichamelijk onderzocht op een spreekuur van 24 maart 2021. De verzekeringsarts rapporteert dat geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid, omdat eiser niet is opgenomen op medische indicatie, en geen sprake is van chronische bedlegerigheid of ADL-afhankelijk-heid. Ook is geen sprake van onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren op alle niveaus (zelfverzorging, het samenlevingsverband en de sociale contacten buiten het gezin) als gevolg van een ernstige psychiatrische aandoening of een te verwachten verlies aan mogelijkheden binnen drie maanden. De belastbaarheid moet daarom worden beschreven. De verzekeringsarts merkt hierbij op dat privébelasting vanuit bijvoorbeeld relatie, gezin of sociale omstandigheden buiten beschouwing moeten worden gelaten: het gaat immers om beperkingen voor arbeid die rechtstreeks worden veroorzaakt door ziekte of gebrek. Ook vervoer van en naar werk valt buiten de beoordeling, evenals het beschikbaar zijn van passend werk (vacatures) in de nabije omgeving. Volgens de verzekeringsarts is eisers medische situatie en belastbaarheid in essentie niet gewijzigd ten opzichte van de laatste WIA-beoordeling in 2019. Er is vanwege medische klachten sprake van beperkingen op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren, aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden. Eisers belastbaarheid is neergelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 24 maart 2021.
5. Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd. Volgens de verzekeringsarts b&b is de primaire verzekeringsarts bij zijn beoordeling zorgvuldig te werk gegaan door zich te baseren op veel dossiergegevens, een anamnese, eigen onderzoek en de reeds beschikbare informatie. Dit was voldoende om tot een weloverwogen beslissing te kunnen komen. Er worden in eisers bezwaarschrift verschillende oudere gegevens en rapporten naar voren gebracht. Deze zijn echter met name van toepassing op een eerdere beoordeling. Er zijn geen nadere actuele medische stukken ingebracht, en een hoorzitting vond niet plaats. De verzekeringsarts b&b onderschrijft het oordeel van de primaire verzekeringsarts, ook ten aanzien van het oordeel dat er geen aanleiding is om benutbare mogelijkheden afwezig te achten. Nu blijkt dat voldoende gegevens aanwezig waren om de belastbaarheid te kunnen vaststellen, is het opvragen van medische informatie volgens de verzekeringsarts b&b niet aan de orde. Met betrekking tot de eerder ingebrachte rapporten geldt verder volgens vaste rechtspraak dat de beoordeling op welke wijze klachten moeten worden vertaald naar beperkingen uitdrukkelijk is voorbehouden aan de verzekeringsarts. Met betrekking tot de prognose overweegt de verzekeringsarts b&b dat deze bij een gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van ondergeschikt belang is.
Beoordeling medische onderzoek UWV
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het medische onderzoek van het UWV – anders dan gesteld door eiser – op een voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden. Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft eisers dossier bestudeerd, en hem psychisch en lichamelijk onderzocht op een spreekuur van 24 maart 2021. Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] heeft ook de beschikbare medische gegevens bestudeerd. Hiermee beschikten de UWV-artsen over voldoende inzicht in eisers medische situatie. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt ook dat zij op de hoogte waren van eisers psychische klachten. Deze hebben zij ook kenbaar betrokken in hun beoordeling. Verder is de uitkomst van het medische onderzoek voldoende onderbouwd.
7. Eiser beroept zich ter onderbouwing van zijn standpunt dat zijn beperkingen zijn onderschat op een rapportage van 11 juni 2019 van [naam bedrijf 2] en een medische expertise van arts [naam arts] van 28 augustus 2018. Aan deze stukken kan niet de betekenis worden toegekend die eiser daaraan gehecht wenst te zien, reeds nu deze dateren van ruim voor de datum in geding van 2 februari 2021. De stukken zijn bovendien reeds op kenbare wijze beoordeeld door verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] in een rapportage van 19 maart 2020, die is opgesteld in het kader van eisers eerdere WIA-beoordeling waarbij een WIA-uitkering is toegekend met ingang van 10 oktober 2019. In deze stukken is destijds geen aanleiding gezien om meer beperkingen aan te nemen, en in overweging 4.3 van de uitspraak van deze rechtbank van 12 november 2021 is dit houdbaar geacht. De rechtbank ziet in wat eiser aanvoert geen aanleiding om de betrokken medische informatie anders te wegen als wordt uitgegaan van de datum in geding van 2 februari 2021.
8. De rechtbank stelt vast dat eiser zijn standpunt overigens niet met medische stukken heeft onderbouwd. De enkele omstandigheid dat de verzekeringsartsen van het UWV de door eiser ervaren klachten op een andere manier hebben gewogen dan dat hij die ervaart, betekent niet dat hun oordeel onzorgvuldig of onjuist is. De subjectieve beleving van klachten is volgens vaste rechtspraak immers niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen in objectieve zin bij eiser zijn vast te stellen. Van belang zijn alleen de medisch te objectiveren beperkingen.

Het arbeidsdeskundige onderzoek van het UWV

9. Het arbeidsdeskundige onderzoek van het UWV is verricht door een arbeidsdes-kundige en een arbeidsdeskundige b&b. Arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige] heeft de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van eisers mate van arbeidsongeschiktheid: Samensteller kunststof en rubberproducten (Sbc-code 271130), Administratief medewerker (document scannen) (Sbc-code 315133) en Productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180). Arbeidsdeskundige b&b [naam arbeidsdeskundige b&b] heeft deze functies bij de heroverweging in bezwaar gehandhaafd.
Eiser heeft hiertegen geen gronden aangevoerd.
Mate van arbeidsongeschiktheid
10. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 46,41%. Omdat eiser tegen deze berekening geen specifieke beroepsgronden naar voren heeft gebracht, kan worden uitgegaan van deze mate van arbeidsongeschiktheid. Naar het oordeel van de rechtbank is het UWV daarom terecht overgegaan tot het ongewijzigd voortzetten van eisers loongerelateerde WGA-uitkering.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 4 juli 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.