In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 juli 2022, wordt het beroep van de erfgenamen van een overleden belastingplichtige tegen een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) beoordeeld. De zaak betreft de tijdigheid van de aanslag die door de inspecteur is opgelegd voor het jaar 2015. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat er tijdig en kenbaar uitstel voor de indiening van de aangifte is verleend. De erfgenamen, die de aangifte voor de overleden erflaatster moesten indienen, hadden verzocht om uitstel tot 1 september 2016. De inspecteur heeft een brief gestuurd waarin dit uitstel werd bevestigd, maar de erfgenamen stelden dat zij deze brief niet hadden ontvangen. De rechtbank concludeert dat de inspecteur voldoende bewijs heeft geleverd van de verzending van de uitstelbrief en dat het vermoeden van ontvangst niet door de erfgenamen is ontzenuwd. De rechtbank wijst erop dat de bewijslast voor de ontvangst van de uitstelbrief bij de erfgenamen ligt. Aangezien de aanslag tijdig is opgelegd, wordt het beroep van de erfgenamen ongegrond verklaard en blijft de aanslag in stand. De rechtbank wijst ook op de mogelijkheid voor de erfgenamen om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.