ECLI:NL:RBZWB:2022:3803

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
AWB- 20_8674 en 20_8706
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure omtrent omgevingsvergunning voor perifere detailhandel

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 juli 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de verlening van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goirle. De vergunning betreft de wijziging van het gebruik van een bedrijfspand aan de [adres] 2-02 te [plaatsnaam 1] voor perifere detailhandel. De eisers, bestaande uit meerdere partijen, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 17 augustus 2020, waarin het college het bezwaar van enkele eisers niet-ontvankelijk verklaarde en het bezwaar van de overige eisers ongegrond verklaarde. De rechtbank heeft de zitting gehouden op 24 mei 2022, waarbij de eisers en hun gemachtigden aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van het college.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de vergunninghoudster een aanvraag voor de vestiging van perifere detailhandel heeft ingediend, welke aanvankelijk is geweigerd maar later is omgezet in een verlening van de omgevingsvergunning. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college terecht heeft geconcludeerd dat het gebruik van het bedrijfspand valt onder de definitie van perifere detailhandel, ondanks de bezwaren van de eisers. De rechtbank heeft de beroepsgronden van de eisers, waaronder de stelling dat de vergunning leidt tot onevenredige verstoring van de lokale distributiestructuur en parkeeroverlast, verworpen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eisers niet voldoende bewijs hebben geleverd voor hun claims en dat het college in redelijkheid tot zijn besluit kon komen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 20/8674 en 20/8706 WABOA
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juli 2022 in de zaken tussen

1.[naam eiser 1] , te [plaatsnaam 1]

2. [naam eiser 2]te [plaatsnaam 1]
3. [naam eiser 3]en
[naam eiser 4], te [plaatsnaam 1]
gemachtigde: mr. J.L.A.M. van Os,

4.[naam eiser 5] , te [plaatsnaam 1]

5. [naam eiser 6]te [plaatsnaam 2]
6. [naam eiser 7]te [plaatsnaam 3]
7. [naam eiser 8]te [plaatsnaam 1]
gemachtigde: mr. A.A.H. Zegers,
tezamen, eisers
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goirle,verweerder.
Vergunninghoudster [naam vergunninghoudster] heeft niet als partij deelgenomen aan het geding.
Procesverloop
In het besluit van 21 november 2019 (primaire besluit) heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het wijzigen van het gebruik van een bedrijfspand aan de [adres] 2-02 te [plaatsnaam 1] .
In het besluit van 17 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eisers sub 6 en sub 7 niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar van de overige eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 24 mei 2022. Namens eisers 1 tot en met 3 was de heer [naam eiser 4] aanwezig met hun gemachtigde. Namens eisers 4 t/m 7 was de heer [naam vertegenwoordiger] aanwezig. Zij werden tevens vertegenwoordigd door hun gemachtigde. Namens het college was drs. M. van der Meer aanwezig.
Overwegingen

1. Feiten

Op 9 januari 2019 heeft vergunninghoudster een aanvraag ingediend voor het vestigen van perifere detailhandel op het perceel [adres] 2-02 te [plaatsnaam 1] .
Deze omgevingsvergunning is op 13 juni 2019 geweigerd.
Op 9 juli 2019 heeft de vergunninghoudster hier bezwaar tegen gemaakt.
Op 21 november 2019 heeft het college besloten het besluit tot weigering van de aanvraag te wijzigen in een besluit tot verlening van de omgevingsvergunning.
Op 2 januari 2020 hebben eisers hier bezwaar tegen gemaakt.
Het college heeft dit bezwaar ongegrond verklaard op 17 augustus 2020.
Eisers 1 tot en met 3 hebben hier op 25 september 2020 beroep tegen ingesteld en eisers 4 tot en met 7 hebben hier op 28 september 2020 beroep tegen ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.

2. Beroepsgronden

Eisers betogen dat het gebruik niet kan worden aangemerkt als perifere detailhandel en dat daarom ten onrechte gebruik is gemaakt van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid. In de winkel worden voornamelijk kleine goederen verkocht. Daarnaast is de oppervlakte van de winkel niet dusdanig groot dat sprake kan zijn van goederen die naar hun omvang en aard een groot oppervlak nodig hebben voor uitstalling. Het college heeft onvoldoende gemotiveerd dat sprake is van perifere detailhandel.
Daarnaast betogen eisers 1 tot en met 3 dat het verlenen van de omgevingsvergunning leidt tot onevenredige verstoring van de structuur van het plaatselijke en/of regionale distributieapparaat, omdat het verlenen van de omgevingsvergunning zal leiden tot ongewenste precedentwerking. Daarnaast betogen zij dat het verlenen van de omgevingsvergunning zal leiden tot onevenredige parkeeroverlast.
Ten slotte betogen eisers 1 tot en met 3 dat geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening, omdat het verlenen van de omgevingsvergunning zal leiden tot oneerlijke concurrentie.

3. Wettelijk kader

De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

4. Beoordeling

4.1
De rechtbank is van oordeel dat eisers 6 en 7 terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard door het college in bezwaar. Zij hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij in de bezwaarfase wel een machtiging hebben overgelegd aan het college. Het college heeft deze eisers de gelegenheid geboden om het verzuim te herstellen binnen een hersteltermijn van twee weken en alsnog een machtiging te overleggen. Beide eisershebben niet tijdig alsnog een machtiging overlegd en zijn daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Binnenplanse afwijkingsbevoegdheid
4.2
Op grond van 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is het verboden zonder een omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
Op het perceel is het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ” van toepassing. Op het perceel rust de bestemming “Bedrijventerrein” met de functieaanduiding “bedrijf tot en met categorie 4.2”.
Op grond van artikel 4.1, sub e, van de planregels zijn de voor ‘Bedrijventerrein’ aangewezen gronden bestemd voor bedrijven uit categorie 1 tot en met 4.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten bedrijventerrein, evenals het gebruik van daarbij behorende installaties in dezelfde bedrijfscategorieën, ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf tot en met 4.2’.
Tussen partijen is niet in geschil dat het beoogde gebruik van het bedrijfspand ten behoeve van perifere detailhandel in strijd is met het bestemmingsplan.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1, van de Wabo kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening, met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking.
Op grond van artikel 4.6.2 van de planregels kan het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1, voor de uitoefening van perifere detailhandel, mits
a. daardoor geen onevenredige verstoring plaatsvindt van de structuur van het plaatselijke en/of regionale distributieapparaat of een reeds bestaande verstoring niet onevenredig wordt vergroot;
b. in voldoende mate verzekerd is dat geen onevenredige verkeers- of parkeeroverlast zal optreden voor het omringende gebied;
c. er geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken plaatsvindt.
Op grond van artikel 1.46 van de planregels wordt onder perifere detailhandel verstaan: tuincentra, bouwmarkten, detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke stoffen en detailhandel in auto’s, boten, caravans, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair alsmede woninginrichting waaronder meubels, die vanwege de omvang en aard van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstalling.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat het college terecht tot de conclusie is gekomen dat de winkel van vergunninghoudster valt onder de definitie van perifere detailhandel van artikel 1.46 van de planregels. Uit de tekening die is bijgevoegd bij de aanvraag blijkt dat het overgrote deel van de oppervlakte van de winkel zal worden gebruikt voor de verkoop van (kinder-)meubels. Deze meubels hebben vanwege hun aard en omvang een groot oppervlak nodig voor de uitstalling. Het enkele feit dat in de winkel minder meubels worden verkocht dan kleine goederen, maakt nog niet dat geen sprake kan zijn van perifere detailhandel. Bepalend is dat voor de uitstalling ten behoeve van de verkoop van de meubels een groot winkeloppervlak nodig is. In het bestemmingsplan is hiervoor geen minimale vloeroppervlakte opgenomen. Het college heeft terecht geen doorslaggevende waarde toegekend aan het vloeroppervlak.
4.4
Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
4.5
De rechtbank is van oordeel dat het college in redelijkheid kon oordelen dat het verlenen van de omgevingsvergunning niet leidt tot onevenredige parkeeroverlast. Op het terrein van vergunninghouder worden zes parkeerplaatsen gerealiseerd. Eisers 1 tot en met 3 hebben niet met objectiveerbare en verifieerbare gegevens onderbouwd dat het verlenen van de omgevingsvergunning zal leiden tot onevenredige parkeeroverlast en in strijd is met de geldende parkeernorm.
4.6
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat het college in redelijkheid kon oordelen dat het plaatselijke/regionale distributieapparaat niet onevenredig wordt verstoord door het verlenen van de omgevingsvergunning. De vergunning wordt verleend met toepassing van een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid voor perifere detailhandel. Dit brengt niet met zich mee dat er een poort wordt geopend voor het ruimer toestaan van detailhandel op het bedrijventerrein. Het bestemmingsplan voorziet nadrukkelijk in de mogelijkheid om af te wijken ten behoeve van perifere detailhandel. De vraag of sprake is van perifere detailhandel moet in elk individueel geval beantwoord worden.
Goede ruimtelijke ordening
4.7
De rechtbank is van oordeel dat eisers 1 tot en met 5 niet aannemelijk hebben gemaakt dat de verleende omgevingsvergunning in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. Zij hebben niet met objectiveerbare en verifieerbare gegevens onderbouwd dat het verlenen van de omgevingsvergunning leidt tot oneerlijke concurrentie. De rechtbank ziet evenmin redenen om aan te nemen dat de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
5. Conclusie
Aangezien de beroepsgronden van eisers niet slagen, zullen de beroepen ongegrond worden verklaard.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. T.A.A. van Hooijdonk, griffier, op 5 juli 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
T.A.A. van Hooijdonk, griffier T. Peters, rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Wettelijk kader
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
Artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1, van de Wabo
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of beheersverordening met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking.
Bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ”
Artikel 1.46 van de planregels
Perifere detailhandel: tuincentra, bouwmarkten, detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke stoffen en detailhandel in auto’s, boten, caravans, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair alsmede wooninrichting waaronder meubels, die vanwege de omvang en aard van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstalling.
Artikel 4.1 van de planregels
De voor ‘Bedrijventerrein’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
[…]
e. ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf tot en met 4.2’: bedrijven uit categorie 1 tot en met 4.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten bedrijventerrein, evenals het gebruik van daarbij behorende installaties in dezelfde bedrijfscategorieën;
f. bedrijven die rechtmatig aanwezig zijn op het moment van inwerkingtreding;
[…]
v. webwinkels;
w. parkeer-, nuts- en groenvoorzieningen, interne ontsluitingswegen en (on)bebouwde gronden;
x. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder in ieder geval wordt verstaan watergangen en andere waterpartijen, reserveringen voor infiltratievoorzieningen (zoals wadi’s), retentievoorzieningen, waterbuffers en bergbezinkbassins, alsmede kunstwerken ten behoeve van waterhuishoudkundige voorzieningen.
Artikel 4.6.2 van de planregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1, voor de uitoefening van perifere detailhandel, mits:
a. daardoor geen onevenredige verstoring plaatsvindt van de structuur van het plaatselijke en/of regionale distributieapparaat of een reeds bestaande verstoring niet onevenredig wordt vergroot;
b. in voldoende mate verzekerd is dat geen onevenredige verkeers- of parkeeroverlast zal optreden voor het omringende gebied;
c. er geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken plaatsvindt.