ECLI:NL:RBZWB:2022:3845

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
12 juli 2022
Zaaknummer
BRE 22_3040 WABOA VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om intrekking van omgevingsvergunningen en voorlopige voorziening

Op 12 juli 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekers en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Drimmelen. Verzoekers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 7 december 2021, waarin het college hun verzoek om intrekking van twee omgevingsvergunningen voor een perceel in Drimmelen heeft afgewezen. Verzoekers vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij meenden dat de bouwwerkzaamheden schade toebrengen aan hun eigendom. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen reden was om de bouwwerkzaamheden stil te leggen, aangezien deze plaatsvinden onder een geldige omgevingsvergunning en in overeenstemming met de voorschriften daarvan. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang was dat een dergelijke maatregel rechtvaardigde. De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat eerdere juridische uitspraken over de aansprakelijkheid van de eigenaren van het perceel niet van invloed zijn op de huidige situatie, omdat de bouwwerkzaamheden nu legaal zijn. De uitspraak is openbaar gemaakt op 12 juli 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/3040 WABOA VV

uitspraak van 12 juli 2022 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker 1] en [verzoeker 2] , te [woonplaats] , verzoekers,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Drimmelen, verweerder.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam], te [woonplaats] ,
gemachtigde: mr. J. de Roo.

Procesverloop

Verzoekers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 7 december 2021 van het college (bestreden besluit) over de afwijzing van hun verzoek om intrekking van een tweetal omgevingsvergunningen voor het adres [adres] .
Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Verzoekers hebben eerder een verzoek om voorlopige voorziening ingediend hangende de bezwaarprocedure. Voor de relevante feiten en omstandigheden verwijst de voorzieningenrechter hier naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 oktober 2021 [1] :
“Op 8 december 2015 zijn door de eigenaren van het perceel [adres] heiwerkzaamheden verricht. Daarbij zijn elf stalen buispalen trillingsarm geheid. Het college heeft na melding van verzoekers de werkzaamheden stilgelegd. Alle heipalen waren op dat moment reeds geheid.
Op 7 juni 2016 heeft het college een omgevingsvergunning met nummer W-2016-0148 verleend voor de bouw van een winkel op het perceel [adres] . In de bijlagen van die vergunning staat vermeld dat de stalen buispalen trillingsvrij en grondverdringend moeten worden aangebracht.
Bij vonnis van 28 juli 2021 heeft de rechtbank, cluster II Handelszaken, voor recht verklaard dat de eigenaren van het perceel [adres] hoofdelijk aansprakelijk zijn jegens verzoekers voor de schade die door hen is geleden en eventueel nog zal worden geleden als gevolg van de op 8 december 2015 uitgevoerde heiwerkzaamheden. Het causaal verband tussen de vastgestelde scheurvorming aan de woning van verzoekers en de heiwerkzaamheden en vervolgens de hoogte van het schadebedrag zullen nog moeten worden vastgesteld in een schadestaatprocedure.
Op 9 december 2020 is een omgevingsvergunning met nummer W-2020-0875 verleend aan de eigenaren van het perceel [adres] voor het verbouwen van de winkel tot een woning.
Op 26 mei 2021 hebben verzoekers het college (onder andere) gevraagd om de omgevingsvergunningen in te trekken.
Bij besluit van 21 juni 2021 heeft het college geweigerd de omgevingsvergunningen in te trekken, omdat op grond van artikel 2.33 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) een omgevingsvergunning alleen ingetrokken kan worden als de vergunning gedurende 26 weken ongebruikt is geweest. Daarvan is geen sprake volgens het college, omdat de werkzaamheden zijn begonnen.
Op 15 juli 2021 is de bouw van de woning [adres] na melding aan de gemeente van start gegaan.
Op 28 augustus 2021 hebben verzoekers bezwaar gemaakt tegen de weigering van het college om de omgevingsvergunningen in te trekken. Zij menen dat het college de omgevingsvergunningen moet intrekken op grond van artikel 5.19, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo (onjuiste opgave).
Aan de voorzieningenrechter hebben verzoekers gevraagd om een bouwstop op te leggen.”
De voorzieningenrechter heeft in die uitspraak geoordeeld dat er geen reden was om de bouwwerkzaamheden die werden verricht en zijn vergund door het college, stil te leggen in afwachting van de beslissing van het college op het bezwaarschrift van verzoekers. Het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen werd daarom afgewezen.
Bij het bestreden besluit heeft het college een beslissing genomen op de bezwaren van verzoekers. Het college heeft de bezwaren, conform het advies van de commissie voor de bezwaarschriften, ongegrond verklaard en de weigering de twee omgevingsvergunningen in te trekken, gehandhaafd.
Verzoekers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
2.
Verzoeksgronden
Verzoekers hebben de voorzieningenrechter (opnieuw) verzocht een bouwstop op te leggen voor [adres] tot de rechter uitspraak heeft gedaan in hun beroepszaak op straffe van een dwangsom bij overtreding. Zij geven daarvoor de volgende argumenten:
De buren [naam] hebben een bewust onrechtmatige daad gepleegd die verzoekers schade heeft berokkend door te heien in de nabijheid van hun gemeentelijk monument. De civiele bodemrechter heeft dat geoordeeld. Al de panden in de omgeving in een omtrek van 32,5 meter zijn kapot geslagen, zo bewezen verzoekers.
De gemeente Drimmelen heeft achteraf op oneigenlijke gronden vergunning afgegeven daarvoor. Maar enkel voor [adres] , terwijl nu blijkt dat de kadastrale kaart vervalst is door [naam] en handlangers en ook op [adres 2] illegaal is geheid. Daar wist de gemeente Drimmelen van, maar zij negeerde dat feit. Er zijn voor de illegale bouw op [adres 2] nooit vergunningen afgegeven. Verzoekers vroegen de gemeente te handhaven, maar zij reageert niet.
[naam] bouwen gewoon illegaal verder, ondanks het vonnis van de bodemrechter van 28 juli 2021, ondanks het vonnis van de kort geding-rechter van 28 maart 2022, ondanks de beslaglegging van verzoekers op dat perceel en de brief dat zij niet verder mogen bouwen zonder toestemming van verzoekers. De gemeente handhaaft niet, negeert verzoekers en de heischade in de buurt en bevordert daarmee het strafbaar handelen. Zij maakt zich daar zelf ook schuldig aan, door bijvoorbeeld het handhavingsverzoek van verzoekers te vervalsen.
Verzoekers worden gedwongen telkens naar de rechter te stappen. Verzoekers deden de voorzieningenrechter in deze zaak eerder een verzoek. In eerste instantie honoreerde de griffie een bouwstop op [adres] maar de voorzieningenrechter draaide dat terug. Daardoor kunnen [naam] doorgaan met hun illegale bouwen en hun misdrijven en dat doen zij ook fluitend in samenwerking met de gemeente.
Daarom vragen verzoekers opnieuw de voorzieningenrechter ook de nieuwe feiten mee te nemen en een bouwstop op te leggen op [adres] , met een dwangsom voor wanneer [naam] die bouwstop overtreedt, tot het moment dat de bestuursrechter zich heeft uitgesproken over het al of niet legaliseren van de betreffende bouw met de (oneigenlijke) vergunningen van de gemeente.
3.
Spoedeisend belang
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Van onverwijlde spoed is sprake, wanneer een besluit onomkeerbare gevolgen heeft en een uitspraak op (in dit geval) het beroep niet kan worden afgewacht.
4.
Oordeel voorzieningenrechter
De voorzieningenrechter neemt aan dat verzoekers een voldoende spoedeisend belang hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening, omdat er op dit moment bouwwerkzaamheden plaatsvinden.
De voorzieningenrechter ziet echter geen reden tot het treffen van een voorlopige voorziening strekkende tot het stilleggen van de bouwwerkzaamheden. De reden daarvoor is dat
nugebouwd wordt met een omgevingsvergunning en dat een toezichthouder heeft vastgesteld dat
nuwordt gebouwd in overeenstemming met de voorschriften van de omgevingsvergunning. Aldus is op dit moment
géénsprake van illegaal bouwen waarvoor een bouwstop kan worden opgelegd op grond van artikel 5.17 van de Wabo.
Dat in het verleden (trillingsarm) heiwerkzaamheden zijn uitgevoerd zonder vergunning, en dat die werkzaamheden ook achteraf niet zijn vergund, staat vast. Daar kan de gemeente, noch de voorzieningenrechter, noch enige andere instantie nu – bestuursrechtelijk - nog iets aan veranderen.
Zoals de civiele rechter bij vonnis van 28 juli 2021 voor recht heeft verklaard, zijn de eigenaren van het perceel [adres] hoofdelijk aansprakelijk jegens verzoekers voor de geleden en te lijden schade als gevolg van de op 8 december 2015 uitgevoerde heiwerkzaamheden. Het causaal verband en de hoogte van het schadebedrag moeten worden vastgesteld in een – civielrechtelijke - schadestaatprocedure.
5.
Conclusie
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen af.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier, op 12 juli 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.