Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De benadeelde partij
6.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1973 en wonende te [woonplaats verdachte], heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 juli 2022 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het aanranding van [slachtoffer] op 1 november 2020 in Breda. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 30 juni 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M.C. Fimerius, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De officier van justitie stelde dat er wettig en overtuigend bewijs was voor de aanranding, gebaseerd op een informatief gesprek, de aangifte en chatgesprekken tussen de verdachte en [slachtoffer]. De verdediging betwistte echter de bewijsvoering en wees op het gebrek aan controle van de telefoon van [slachtoffer] en de onvolledigheid van de aangeleverde chatgesprekken.
De rechtbank concludeerde dat de bewijsmiddelen volledig uit dezelfde bron kwamen, namelijk van de verdachte, en dat er geen voldoende steunbewijs was voor de tenlastelegging. De rechtbank stelde vast dat de verdachte, die verstandelijk beperkt is met een IQ van 52, en [slachtoffer] een langdurige vriendschap hadden. De rechtbank had ernstige twijfels over de betrouwbaarheid van de verklaringen van de verdachte, vooral gezien zijn verstandelijke beperking en de manier waarop [slachtoffer] hem ondervroeg. Op basis van deze overwegingen sprak de rechtbank de verdachte vrij van de tenlastelegging.
Daarnaast vorderde de benadeelde partij, [slachtoffer], een schadevergoeding van € 3.000,-, maar omdat de verdachte werd vrijgesproken, verklaarde de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering. De rechtbank oordeelde dat de vordering bij de burgerlijke rechter kon worden ingediend. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. C.H.W.M. Sterk, en is openbaar uitgesproken op 14 juli 2022.