ECLI:NL:RBZWB:2022:3857

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
14 juli 2022
Zaaknummer
AWB- 21_5264
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een handhavingsverzoek tegen een illegaal bouwwerk

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 juli 2022, wordt de ontvankelijkheid van een handhavingsverzoek van eiser tegen een illegaal bouwwerk aan de [adres] 1a in [plaatsnaam 2] beoordeeld. Eiser had op 24 februari 2021 een handhavingsverzoek ingediend, maar het college van burgemeester en wethouders verklaarde dit verzoek op 18 mei 2021 niet-ontvankelijk, omdat eiser niet als belanghebbende werd aangemerkt. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het college handhaafde zijn standpunt in een bestreden besluit van 22 oktober 2021.

De rechtbank oordeelt dat eiser wel degelijk als belanghebbende moet worden aangemerkt, ondanks het standpunt van het college dat eiser niet meer woonachtig was op het naastgelegen perceel. De rechtbank stelt vast dat eiser een principieel bezwaar heeft, omdat hij handhavend werd aangesproken terwijl tegen de eigenaar van het illegale bouwwerk niet werd opgetreden. De rechtbank concludeert dat het college ten onrechte het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat het bestreden besluit vernietigd moet worden.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en verklaart het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond. Tevens wordt het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 1.518,-. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/5264 GEMWT

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juli 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam 1] , eiser,

gemachtigde: mr. J.J.J. de Rooij,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaatsnaam 2] ,verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 18 mei 2021 (primair besluit) heeft het college het verzoek van eiser om handhavend op te treden tegen een illegaal gebouwd bouwwerk aan het adres [adres] 1a in [plaatsnaam 2] niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 22 oktober 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 1 juni 2022.
Hierbij waren aanwezig de gemachtigde van eiser, mr. M. Boere en [naam vertegenwoordiger] namens het college.

Overwegingen

Feiten
1.1.
Eiser heeft op 24 februari 2021 een handhavingsverzoek ingediend, omdat er op het perceel aan de [adres] 1a te [plaatsnaam 2] een illegaal bouwwerk zou zijn gebouwd.
1.2.
Naar aanleiding van een ingediende zienswijze heeft het college eiser in de gelegenheid gesteld om te reageren op de vraag of eiser als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan worden aangemerkt.
Eiser heeft bij brief van 6 mei 2021 van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
1.3.
Bij besluit van 18 mei 2021 (primair besluit) heeft het college het handhavingsverzoek van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.4.
Op 20 september 2021 is het bezwaar van eiser besproken op de hoorzitting van de commissie bezwaarschriften. Daarnaast heeft de commissie bezwaarschriften het college geadviseerd om het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de brief van 18 mei 2021 geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
1.5.
Bij besluit van 22 oktober 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.6.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het geschil
2. Aan de orde is de vraag of het college het bezwaar van eiser op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Standpunten van eiser
3.1.
Eiser stelt dat hij wel als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb kan worden aangemerkt.
3.2.
Daarnaast stelt eiser zich op het standpunt dat er sprake is van een motiveringsgebrek. Het bestreden besluit is erg summier gemotiveerd.
Wettelijk kader
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling
5. De rechtbank is van oordeel dat eiser moet kunnen opkomen tegen de beslissing van het college waarin het handhavingsverzoek van eiser niet-ontvankelijk is verklaard, omdat hij geen belanghebbende zou zijn. Deze beslissing van 18 mei 2021 is naar oordeel van de rechtbank wel een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb waartegen bezwaar open stond. Het college had het bezwaar van eiser, indien hij van mening was dat het handhavingsverzoek terecht niet-ontvankelijk was verklaard, ongegrond moeten verklaren. Het beroep dient om deze reden gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
Is eiser belanghebbende?
6.1.
Eiser stelt zich op het standpunt dat hij belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Eiser heeft zelf een procedure moeten volgen om op het perceel te mogen wonen, terwijl tegen de eigenaar van het perceel aan de [adres] 1a te [plaatsnaam 2] niet handhavend werd opgetreden. Ten tijde van het handhavingsverzoek was eiser woonachtig op het naburige perceel op het adres [adres] 1 te [plaatsnaam 2] .
6.2.
Het college is van mening dat eiser geen belanghebbende is, omdat hij ten tijde van het primaire besluit niet meer woonachtig was op het naastgelegen perceel. Daarnaast woont eiser niet in de buurt en heeft hij geen belang meer bij het handhavingstraject. Het college merkt ook op dat inmiddels een handhavingstraject is opgestart tegen de overtreding op het perceel aan het adres [adres] 1a te [plaatsnaam 2] .
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat eiser geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 van de Awb. Tussen partijen staat vast dat eiser niet veel (meer) merkt van de overtreding op het adres [adres] 1a te [plaatsnaam 2] . Ter zitting is gebleken dat eiser enkel een principieel bezwaar heeft, nu tegen eiser wel handhavend werd opgetreden en tegen de eigenaar van het perceel aan de [adres] 1a te [plaatsnaam 2] niet. De rechtbank is van oordeel dat zij niet is gehouden om uitspraak te doen vanwege de principiële betekenis daarvan voor partijen. [1] Nu eiser geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 van de Awb, had het college het bezwaar van eiser ongegrond moeten verklaren.

Conclusie

7. Het voorgaande betekent dat het college eiser ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn bezwaar tegen het primaire besluit. Het college had het bezwaar van eiser ongegrond moeten verklaren. Het door eiser ingestelde beroep dient om die reden gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en het bezwaar van eiser alsnog ongegrond te verklaren.
8. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed.
9. De rechtbank veroordeelt het college in de door eiser gemaakte proceskosten. de proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaar van eiser tegen het besluit van 18 mei 2021 ongegrond en bepaalt dat deze uitspraak in de plaatst treedt van het vernietigde besluit;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier, op 13 juli 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

Wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht:
Op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ABRvS van 9 mei 2028, ECLI:NL:RVS:2018:1563.