ECLI:NL:RBZWB:2022:3880

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 juli 2022
Publicatiedatum
15 juli 2022
Zaaknummer
BRE-21-1125
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzet tegen uitspraak op bezwaar inzake belastingrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 juli 2022 uitspraak gedaan over het verzet van een belanghebbende tegen een eerdere uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst. De rechtbank had eerder, op 15 juni 2021, het beroep van de belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard. De belanghebbende had de uitspraak op bezwaar op 22 juni 2021 ontvangen, maar deze was op 5 juli 2021 onbestelbaar geretourneerd. De rechtbank had de belanghebbende op 6 juli 2021 opnieuw de uitspraak gestuurd en hem geïnformeerd over de mogelijkheid om verzet in te dienen binnen zes weken na de eerste verzending.

De belanghebbende heeft op 30 augustus 2021 verzet ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat dit verzet niet tijdig was ingediend. De termijn voor het indienen van een verzetschrift was geëindigd op 3 augustus 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende geen bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat hij door Covid-19 in het ziekenhuis was en daardoor niet in staat was om tijdig te reageren. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de belanghebbende geen gewichtige redenen heeft aangevoerd die de termijnoverschrijding rechtvaardigen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzet van de belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard, waardoor er geen inhoudelijke beoordeling van het verzet plaatsvond. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/1125
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2022 op het verzet van
[belanghebbende], te [plaats] (domicilieadres), belanghebbende.

1.Procesverloop

1.1.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst (de bestreden uitspraak op bezwaar) beroep ingesteld.
1.2.
Bij uitspraak van 15 juni 2021 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
De in verzet bestreden uitspraak van de rechtbank is gedagtekend 15 juni 2021 en met begeleidende brief op 22 juni 2021 aan belanghebbende toegezonden op het door belanghebbende doorgegeven adres. Deze brief is op 5 juli 2021 onbestelbaar aan de rechtbank geretourneerd met de aantekening van PostNL “niet afgehaald”. De uitspraak is op 6 juli 2021 nogmaals aan belanghebbende gezonden, ditmaal per gewone post met de mededeling dat als belanghebbende een verzetschrift wenst in te dienen hij dit schriftelijk moet doen én binnen zes weken na de dag van de eerste – aangetekende – verzending van de uitspraak.
1.4.
Belanghebbende heeft bij brief van 24 augustus 2021, binnengekomen bij de rechtbank op 30 augustus 2021, tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
1.5.
De rechtbank heeft het verzet op 1 juli 2022 op zitting behandeld. Belanghebbende heeft per email op 3 juni 2022 verzocht om uitstel van de zitting met de mededeling dat hij ziek is. Het verzoek is door de rechtbank afgewezen, omdat het niet met bewijsstukken was onderbouwd. Tevens is belanghebbende erop gewezen dat het mogelijk is om de zitting online bij te wonen dan wel telefonisch gehoord te worden en dat hij dit binnen twee weken kan aangeven. Belanghebbende heeft hierop niet gereageerd en is zonder kennisgeving niet verschenen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende met de enkele – niet nader onderbouwde – mededeling dat hij ziek was op 3 juni 2022 niet aannemelijk gemaakt dat sprake was van een gewichtige reden. Er is geen doktersverklaring of ander bewijs van de ziekte overgelegd. Ook is niet gereageerd op de door de rechtbank geboden mogelijkheid om de zitting digitaal of telefonisch bij te wonen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het verzoek van belanghebbende om uitstel van de zitting terecht is afgewezen.

2.Overwegingen

2.1.
De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. De termijn voor het indienen van een verzetschrift tegen deze uitspraak bedraagt zes weken (artikel 6:7 in verbinding met artikel 8:55, tweede lid van de Awb). Een verzetschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een verzetschrift eveneens tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn van zes weken ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van die termijn is ontvangen (artikel 6:9 in verbinding met artikel 8:55, tweede lid van de Awb). Niet-ontvankelijkverklaring van het verzet blijft echter achterwege als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende met betrekking tot de overschrijding van de verzettermijn in verzuim is geweest (artikel 6:11 van de Awb).
2.2.
Gelet op de datum van aangetekende zending van de in verzet bestreden uitspraak, namelijk 22 juni 2021, is de termijn voor het indienen van een verzetschrift geëindigd op dinsdag 3 augustus 2021. Het verzetschrift is op 30 augustus 2021 ter griffie van de rechtbank ontvangen. Gelet op de datum van dagtekening (24 augustus 2021) is het niet aannemelijk dat het verzetschrift voor het einde van de termijn ter post is bezorgd.
2.3.
De rechtbank begrijpt dat belanghebbende als reden voor de overschrijding van de verzettermijn aanvoert dat hij door Covid-19 in het ziekenhuis heeft gelegen en daarom niet in staat was om brieven op te stellen dan wel op andere wijze te communiceren. Enkel deze stelling is niet voldoende en niet op voorhand geloofwaardig. Belanghebbende heeft dit namelijk niet nader onderbouwd door middel van bewijsstukken.
2.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende geen redenen aangevoerd die de termijnoverschrijding in verzet rechtvaardigt.
2.5.
Gelet op al het vorenstaande is het verzet van belanghebbende niet-ontvankelijk. De rechtbank komt derhalve niet meer toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzet.
2.6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3.Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van
N. Plasman, griffier, op 15 juli 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier,
De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.