In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 19 juli 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de beslissing van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had op 3 mei 2021 het verzoek van belanghebbende om ambtshalve vermindering van een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2013 afgewezen. De rechtbank behandelt het beroep en de argumenten van belanghebbende, die stelt dat de afwijzing onterecht was.
De rechtbank constateert dat de inspecteur de aanslag IB/PVV 2013 op 1 april 2015 had opgelegd, conform de ingediende aangifte. Belanghebbende had op 20 september 2019 een verzoek om ambtshalve vermindering ingediend, maar dit verzoek was te laat, aangezien het binnen vijf jaar na het einde van het kalenderjaar waarop de aanslag betrekking heeft, had moeten worden ingediend. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur het verzoek terecht heeft afgewezen, omdat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. Belanghebbende had niet aangetoond dat hij redelijkerwijs niet in verzuim was geweest.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat belanghebbende geen recht heeft op terugbetaling van het griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.