ECLI:NL:RBZWB:2022:3911

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 juli 2022
Publicatiedatum
18 juli 2022
Zaaknummer
Awb-21_3300
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 juli 2022, wordt het beroep van de belanghebbende tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting beoordeeld. De naheffingsaanslag, opgelegd op 2 juli 2021, betrof een bedrag van € 65,63, bestaande uit belasting en kosten. De heffingsambtenaar van de gemeente Breda handhaafde de naheffingsaanslag na een bestreden besluit op 21 juli 2021. De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat partijen daarmee instemden.

De rechtbank onderzoekt of de heffingsambtenaar terecht de naheffingsaanslag heeft opgelegd. De belanghebbende stelt dat hij niet parkeerde, maar aan het laden en lossen was. De rechtbank legt uit dat 'onmiddellijk laden en lossen' betekent dat er daadwerkelijk goederen van enige omvang of gewicht worden ingeladen of uitgeladen. De rechtbank concludeert dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij aan de [straat] daadwerkelijk aan het laden of lossen was, aangezien het laden van de wasdroger op een andere locatie plaatsvond.

De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, omdat de verschuldigde parkeerbelasting niet is voldaan. Het beroep van de belanghebbende wordt ongegrond verklaard, en hij krijgt het griffierecht niet terug. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/3300

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2022 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [woonplaats] , belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda (verweerder).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting.
Op 2 juli 2021 is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd met aanslagnummer [aanslagnummer] (hierna de naheffingsaanslag).
Met het bestreden besluit van 21 juli 2021 is heffingsambtenaar bij de naheffingsaanslag gebleven. Belanghebbende heeft tegen dit besluit beroep aangetekend.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank op 30 juni 2022 het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Totstandkoming van het besluit

1.1
De auto met kenteken 9-TZJ-43 stond op 25 juni 2021 omstreeks 15:16 uur stil op een parkeerplaats aan de [straat] te [plaats] . Deze locatie is door het college van burgemeester en wethouders aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. Tijdens een controle op voornoemde datum en tijd is door parkeercontroleurs geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan.
1.2
Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 65,63, bestaande uit een bedrag aan belasting van € 1,13 en € 64,50 aan kosten van de naheffingsaanslag.

Beoordeling door de rechtbank

2.1
De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar terecht een naheffingsaanslag heeft opgelegd. Zij doet dat onder meer aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden. Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake was van parkeren, maar van laden en lossen.
2.2
De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Was er sprake van laden of lossen?
2.3
Naar vaste rechtspraak moet onder ‘onmiddellijk laden en lossen’ worden verstaan het bij voortduring inladen of uitladen van zaken van enige omvang of enig gewicht, onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht en gedurende de tijd die daarvoor nodig is. [1]
2.4
Niet in geschil is dat de auto stil stond aan de [straat] en dat geen parkeerbelasting is voldaan. Op de door de heffingsambtenaar overgelegde foto’s zijn geen activiteiten waar te nemen waaruit blijkt dat er bij voortduring sprake was van inladen of uitladen. Anders dan belanghebbende lijkt te stellen is het niet noodzakelijk dat bewezen wordt dat hij gedurende 10 minuten op de betreffende plek heeft gestaan. Zoals de heffingsambtenaar terecht opmerkt in zijn verweerschrift wordt er na 5 of 10 minuten automatisch gecontroleerd of er inmiddels een betaling heeft plaatsgevonden. Binnen dit tijdsbestek wordt een belanghebbende in staat geacht om zich aan te melden bij de parkeerapp of parkeerapparaat. Die 5 of 10 minuten zien dus alleen op het aanmelden en hebben geen betrekking op de duur dat de auto op de plek heeft stil gestaan.
2.5
Omdat uit de dossierstukken niet blijkt dat er sprake is van laden en lossen als bedoeld in artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet is het aan belanghebbende om aannemelijk te maken dat hiervan sprake was. Belanghebbende stelt dat hij alleen maar een wasdroger moest ophalen en dat hij na aanbellen bij de woning de auto om de hoek heeft gereden om de wasdroger in te laden.
2.6
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende met deze stelling niet aannemelijk heeft gemaakt dat aan de [straat] sprake was van het lossen en laden van goederen van enige omvang en gewicht. Uit zijn verklaring blijkt juist dat hij alleen heeft aangebeld bij een woning aan de [straat] . Het daadwerkelijk laden heeft op een andere plek plaatsgevonden. Dit betekent dat niet geoordeeld kan worden dat er sprake was van laden of lossen aan de [straat] . Daaruit volgt dat sprake is van parkeren, waarvoor in beginsel parkeerbelasting verschuldigd is.

Conclusie en gevolgen

3. Nu de verschuldigde parkeerbelasting niet is voldaan is de naheffingsaanslag terecht opgelegd. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier op 18 juli 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Op grond van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet en het gelijkluidende artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening parkeerbelastingen [plaats] 2021 (Verordening) wordt onder parkeren verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder a, van de Verordening wordt onder de naam ‘parkeerbelastingen’ een belasting geheven ter zake van het parkeren van een motorvoertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze.
Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Verordening is de belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, verschuldigd bij de aanvang van het parkeren, tenzij het bij aanvang van het parkeren in werking stellen van parkeerapparatuur geschiedt door het met een (mobiele) telefoon of ander toegelaten communicatiemiddel inloggen op de centrale computer.