ECLI:NL:RBZWB:2022:3939

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 juli 2022
Publicatiedatum
19 juli 2022
Zaaknummer
C/02/399224 / JE RK 22-1164
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige ondertoezichtstelling en spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een veilige opvang

In deze zaak heeft de kinderrechter op 15 juli 2022 uitspraak gedaan over de voorlopige ondertoezichtstelling en de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van drie maanden en om de gecertificeerde instelling (GI) te machtigen om [minderjarige] met spoed uit huis te plaatsen bij de moeder of in een pleeggezin. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over de veiligheid van [minderjarige], vooral gezien de meldingen van geweld van de vader richting de moeder, waarbij [minderjarige] mogelijk getuige is geweest. De kinderrechter heeft de voorlopige ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing goedgekeurd, met de nadruk op de noodzaak van hulpverlening en veiligheidsafspraken. De ouders hebben hun medewerking aan de hulpverlening betuigd, maar de kinderrechter heeft besloten dat de uithuisplaatsing noodzakelijk blijft tot er voldoende hulp is ingezet. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft de voorlopige ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 7 oktober 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/399224 / JE RK 22-1164
Datum uitspraak: 15 juli 2022
(nadere) beschikking voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing
in de zaak van

RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, hierna te noemen de Raad,

locatie Middelburg,
betreffende

[naam] , geboren op [geboortedag] 2021 te Dordrecht,

hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam] , hierna te noemen: de moeder,

wonende te [plaats] ,
advocaat: mr. N. Schiettekatte te Rosmalen,

[naam] , hierna te noemen: de vader,

wonende te [plaats] ,
advocaat: mr. T. Grootenhuis te Den Haag.
De kinderrechter merkt als informant aan:

[naam] ,

gevestigd te Roosendaal,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).

Het nadere procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van deze rechtbank van 7 juli 2022 en alle daarin genoemde stukken.
Op 15 juli 2022 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder,
telefonisch aangesloten, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- een vertegenwoordiger van de GI.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
Bij beschikking van 7 juli 2022 is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Brabant met ingang van 7 juli 2022 en tot 21 juli 2022. Tevens is er een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend bij de moeder met gezag (in een veilige opvang), met ingang van 7 juli 2022 en tot 21 juli 2022 en indien de ouders hier niet aan meewerken heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 7 juli 2022 en tot 21 juli 2022.

Het verzoek

De Raad heeft de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] verzocht voor de duur van drie maanden. Daarnaast heeft de Raad verzocht de GI te machtigen om [minderjarige] (met spoed) uit huis te plaatsen bij de moeder danwel in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van drie maanden. De Raad heeft daarbij verzocht de beslissing(en) uitvoerbaar bij voorraad te verklaren en de maatregelen uit te spreken zonder voorafgaand verhoor van de belanghebbenden.
Thans ligt nog ter beoordeling voor het resterende deel van het verzoek, te weten de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] van 21 juli 2022 en tot 7 oktober 2022 en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder danwel in een voorziening voor pleegzorg van 21 juli 2022 en tot 7 oktober 2022.

De standpunten

De Raad handhaaft het verzoek. Bij Veilig Thuis zijn er in de afgelopen periode meerdere meldingen binnengekomen van lichamelijk, emotioneel en seksueel geweld van de vader richting de moeder. [minderjarige] zou hier oor- en ooggetuige zijn. Ook loopt hij het risico om, mogelijk onbedoeld, slachtoffer te worden van dit geweld en krijgt hij de spanningen mee. De Raad heeft geluidsfragmenten en printscreens van berichten van de vader gehoord en gezien. Deze documenten geven de Raad een indruk van de grote druk die door de vader op de moeder wordt uitgeoefend. Hoewel de zorgen door de ouders worden ontkend, neemt de Raad de meldingen van Veilig Thuis serieus. Er is niet alleen, zoals eerder gedacht werd, sprake van een burenruzie, maar ook oma moederszijde heeft informatie verschaft en de moeder zelf heeft in het verleden ook een melding gemaakt. Hieruit blijkt dat er sprake is van een zeer spanningsvolle dynamiek in de relatie van ouders en dat er sprake is van een patroon. Hiernaast vindt de Raad het zorgelijk dat de ouders in het gesprek met Veilig Thuis en Safegroup Ambulant de zorgen onvoldoende erkennen en ze lijken onvoldoende gemotiveerd om met hulpverlening aan de slag te gaan. De ouders zijn niet open over de spanningen in de relatie en over hoe deze spanningen kunnen escaleren. De eerdere meldingen van bedreigingen van de vader naar de moeder en het emotioneel onder druk zetten van de moeder door vader als ze vertrekt maken dat de Raad een plaatsing van [minderjarige] en de moeder in een veilige opvang de meest passende optie vindt om de zorgen over de veiligheid weg te nemen. De ouders werkten hier niet aan mee en zijn zelfs gevlucht. Ook een alternatief, zoals [minderjarige] tijdelijk laten opvangen door oma moederszijde, wordt door de ouders niet geaccepteerd. Hiernaast heeft de Raad de indruk dat de moeder onder grote druk staat en klem zit in de huidige situatie. Vanwege de bedreigingen die de vader naar haar uit, vermoedt de Raad dat zij in een situatie zit waarin zij uit angst niet durft de geboden hulpverlening te accepteren. Dit is dan ook een aanvullende reden om te kiezen voor een maatregel in gedwongen kader, zodat er vanuit een externe, neutrale partij sturing gegeven kan worden in de interventies die nodig zijn om tot veiligheid te komen. Vanwege de signalen dat de vader aangeeft de moeder te gaan zoeken als ze vertrekt en haar dan wat aan te gaan doen, is een machtiging uithuisplaatsing bij de moeder nodig om een plaatsing van [minderjarige] bij de moeder in een veilige opvang te borgen. Wanneer de ouders volharden in hun weigering mee te werken aan een plaatsing in de veilige opvang, vindt de Raad het nodig dat [minderjarige] geplaatst wordt in een neutraal pleeggezin. In de afgelopen weken zijn de ouders na hun vlucht aangetroffen. De vader is aangehouden en de moeder zit inmiddels met [minderjarige] in een veilige opvang.
Door en namens de moeder is gesteld dat ze naar aanleiding van de spoeduithuisplaatsing momenteel met [minderjarige] in een veilige opvang zit. De moeder stemt in met het verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] , maar ze stemt niet in met de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij haar in een veilige opvang. Ze staat namelijk open om mee te werken aan de hulpverlening die geboden wordt. De geweldsincidenten die de Raad benoemd, zijn niet recent en de moeder vindt dan ook dat ze de kans moet krijgen om te laten zien dat ze met de juiste hulpverlening in staat is om de zorgen die er met betrekking tot [minderjarige] zijn weg te nemen. Zij kan met [minderjarige] naar huis, terwijl de vader bij opa vaderszijde verblijft. Op het moment dat de moeder met [minderjarige] naar huis gaat, kan er meteen hulpverlening in worden gezet. Desgevraagd erkent de moeder dat deze hulpverlening niet binnen een week geregeld zal zijn en stemt dan ook in met het feit dat ze pas met [minderjarige] naar huis kan als de hulpverlening feitelijk is geregeld en kan starten in de thuissituatie. Omdat de moeder vrijwillig meewerkt, is een machtiging uithuisplaatsing niet nodig. Op het moment dat de hulpverlening onvoldoende van de grond komt, kan er altijd nog een verzoek machtiging uithuisplaatsing worden gedaan. De moeder stelt tot slot dat ze niet begrijpt dat er nu ineens een spoedmaatregel verzocht is. Eerder is er ook geen aanleiding geweest om een spoedmaatregel te verzoeken, terwijl de meldingen toen ook al bekend waren.
Door en namens de vader is gesteld dat hij het niet eens is met uithuisplaatsing van [minderjarige] ; het is niet terecht dat de spoedmachtiging is afgegeven. Er is geen wettelijke basis om [minderjarige] bij de moeder uit huis te plaatsen, omdat de moeder op dat moment nog niet in de veilige opvang zat. De voorwaarde dat moeder aan veilige opvang moest meewerken lijkt eerder op een drangkader. Het subsidiaire verzoek van de Raad, namelijk dat [minderjarige] in een pleeggezin geplaatst zou worden als de moeder niet mee zou werken aan plaatsing in een veilige opvang, lijkt op een voorwaardelijke machtiging en deze mogelijkheid wordt niet door de wet geboden. Dit had dus ook niet toegewezen kunnen worden. Hiernaast zijn de meldingen die de Raad benoemd verouderd. De vader heeft nu zijn leven op de rit en heeft werk. Hij betreurt het dan ook dat hij nog steeds wordt aangekeken op wat er in het verleden is gebeurd. Vermoedelijk zijn deze meldingen gedaan door buren van de ouders en door de oma moederszijde. Met deze personen hebben de ouders een slechte verstandhouding. Ook hebben de ouders meegewerkt op het moment dat ze aangesproken werden door de politie. De ouders zijn (op advies van hun advocaten) zelfstandig terug naar de woning gegaan en hebben meegewerkt aan de plaatsing van de moeder en [minderjarige] in de veilige opvang. De vader is bereid om veiligheidsafspraken te maken, zoals dat hij bij de opa vaderszijde verblijft op het moment dat de moeder en [minderjarige] naar huis gaan. Beide ouders zijn dus bereid mee te werken en samen te werken met Safegroup Ambulant. De ouders waren op het moment dat de politie hen aantrof op vakantie. Ze waren dus niet gevlucht en onttrokken zich niet aan de hulpverlening, zoals de Raad stelt. Het (resterende) verzoek tot uithuisplaatsing dient dan ook te worden afgewezen.
De GI sluit zich aan bij wat de Raad stelt. Hiernaast stelt de GI dat de vader het niet eens is met de plaatsing van de moeder en [minderjarige] in de veilige opvang, maar dat hij ook geen actie onderneemt om dit tegen te werken. Dit is positief. De GI wil in de komende periode inzichtelijk krijgen wat de zorgen precies zijn en in hoeverre de moeder in staat is om [minderjarige] veilig te houden. In het verlengde hiervan dient er ook onderzocht te worden waar het perspectief van [minderjarige] ligt. Als blijkt dat ouders goed meewerken kan er uiteindelijk gewerkt worden naar het herstellen van de normale thuissituatie, namelijk dat de vader, de moeder en [minderjarige] samen thuis verblijven. Hiervoor is wederzijds vertrouwen nodig en moet er eerlijk worden gesproken over wat er in het verleden gebeurd is, zodat er (veiligheids)afspraken kunnen worden gemaakt.

De beoordeling

Voorlopige ondertoezichtstelling en spoedmachtiging tot uithuisplaatsing
Bij beschikking van 7 juli 2022 is een voorlopige ondertoezichtstelling en een spoedmachtiging uithuisplaatsing verleend met ingang van 7 juli 2022 en tot 21 juli 2022, zonder voorafgaand verhoor van de belanghebbenden. De belanghebbenden zijn nu in de gelegenheid gesteld hun standpunt naar voren te brengen. De kinderrechter stelt vast dat er twee visies zijn. Aan de ene kant is er de visie van de ouders waarin wordt gesteld dat de meldingen die de Raad noemt verouderd zijn en deels worden ontkend. Ook zou er geen sprake zijn van een onveilige thuissituatie. Aan de andere kant is er de visie van de Raad die stelt dat naar aanleiding van de meldingen een beeld is ontstaan dat in het afgelopen jaar is versterkt door het gesprek van de moeder met de politie, door het geweldsincident waarbij er een slipper door de vader naar de moeder is gegooid en doordat er nieuwe meldingen zijn binnen gekomen. Het baart de kinderrechter zorgen dat een groot deel van de meldingen door de ouders wordt ontkend en dat de ouders niet uit zichzelf contact hebben gezocht met de Raad om de situatie uit te leggen. Pas op het moment dat de spoedmachtiging was afgegeven en de ouders door de politie waren opgespoord, zijn ze mee gaan werken. De kinderrechter vindt dan ook dat er ten tijde van de genomen spoedbeslissing geen andere oplossing was dan het afgeven van de machtiging voorlopige ondertoezichtstelling en de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing op 7 juli 2022. Uiteindelijk heeft de moeder meegewerkt aan haar plaatsing in de veilige opvang en is [minderjarige] bij haar geplaatst. De wettelijke basis voor die uithuisplaatsing klopt dan ook en is op goede grond toegepast. De kinderrechter vindt daarnaast dat op grond van hetgeen op 7 juli 2022 bekend was, is besloten dat, wanneer de moeder niet zou meewerken aan de plaatsing met [minderjarige] in een veilige opvang, het voor de GI mogelijk moest zijn om in te grijpen, namelijk door middel van plaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin. Het is de kinderrechter dan ook niet gebleken dat er dat sprake is van nieuwe feiten en/of omstandigheden die aanleiding geven tot een ander oordeel.
Resterend deel voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
Ten aanzien van het resterende deel van het verzoek overweegt de kinderrechter als volgt. Hij is van oordeel dat zowel het resterende deel van de voorlopige ondertoezichtstelling als de machtiging tot uithuisplaatsing moet worden toegewezen. Zoals hiervoor overwogen, heeft de kinderrechter zorgen over [minderjarige] en zijn veiligheid. Deze zorgen zijn in de periode na 7 juli 2022 (nog) niet weggenomen, met name omdat ze een belangrijk deel van de zorgen ontkennen. De kinderrechter vindt het dan ook belangrijk dat de moeder met [minderjarige] in de veilige opvang verblijft tot het moment dat er voldoende hulpverlening is ingezet in de thuissituatie en ze hier op basis van stevige veiligheidsafspraken naar terug kunnen keren. Hierbij zullen met name afspraken moeten worden gemaakt over waar de vader zal verblijven op het moment dat de moeder en [minderjarige] terug naar huis keren.
De kinderrechter zal dan ook het resterende deel van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder in een veilige opvang toewijzen. Omdat beide ouders momenteel voldoende meewerken, ziet de kinderrechter geen aanleiding om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg toe te wijzen. Dit stuk zal dan ook worden afgewezen.
De kinderrechter merkt ten overvloede op dat de ouders in de komende periode dienen mee te werken met de GI en de in te zetten hulpverlening. Op het moment dat de ouders niet meer meewerken en de GI het hier niet mee eens is, zal zij een spoedverzoek kunnen doen om [minderjarige] in een pleeggezin te plaatsen.
De kinderrechter zal deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het in het belang van [minderjarige] is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen kan worden uitgevoerd.

De beslissing

De kinderrechter
verlengt de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 21 juli 2022 en tot 7 oktober 2022;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder met gezag (in een veilige opvang), met ingang van 21 juli 2022 en tot 7 oktober 2022;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.J. Duinhof, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2022 in tegenwoordigheid van D.I.E. van Dijke, griffier.
(TS)
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 20 juli 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.