In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 19 juli 2022, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan de belanghebbende voor het jaar 2017 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, welke aanslag volgens de inspecteur conform de ingediende aangifte was. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond. Hierop heeft de belanghebbende een beroepschrift ingediend, waarop de inspecteur met een verweerschrift heeft gereageerd.
De rechtbank heeft de zaak op 16 juni 2022 behandeld, waarbij de belanghebbende niet aanwezig was. De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende op juiste wijze was uitgenodigd voor de zitting. De rechtbank heeft vervolgens de aanslag IB/PVV beoordeeld en vastgesteld dat deze niet tot een te hoog bedrag was opgelegd. De aanslag was conform de ingediende aangifte en de belastingplicht kwam overeen met de periode van inschrijving in Nederland. De rechtbank concludeert dat er geen concrete bezwaren zijn ingediend door de belanghebbende tegen de opgelegde aanslag, waardoor er geen reden is voor vermindering van de aanslag.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de aanslag IB/PVV voor het jaar 2017 en de aanslag Zorgverzekeringswet (Zvw) niet worden verminderd. De belanghebbende krijgt het griffierecht niet terug en ontvangt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.