ECLI:NL:RBZWB:2022:3951

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
19 juli 2022
Zaaknummer
BRE 21/1512
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen door de rechtbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 19 juli 2022, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan de belanghebbende voor het jaar 2017 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, welke aanslag volgens de inspecteur conform de ingediende aangifte was. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond. Hierop heeft de belanghebbende een beroepschrift ingediend, waarop de inspecteur met een verweerschrift heeft gereageerd.

De rechtbank heeft de zaak op 16 juni 2022 behandeld, waarbij de belanghebbende niet aanwezig was. De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende op juiste wijze was uitgenodigd voor de zitting. De rechtbank heeft vervolgens de aanslag IB/PVV beoordeeld en vastgesteld dat deze niet tot een te hoog bedrag was opgelegd. De aanslag was conform de ingediende aangifte en de belastingplicht kwam overeen met de periode van inschrijving in Nederland. De rechtbank concludeert dat er geen concrete bezwaren zijn ingediend door de belanghebbende tegen de opgelegde aanslag, waardoor er geen reden is voor vermindering van de aanslag.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de aanslag IB/PVV voor het jaar 2017 en de aanslag Zorgverzekeringswet (Zvw) niet worden verminderd. De belanghebbende krijgt het griffierecht niet terug en ontvangt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/1512
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juli 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [woonplaats] ,
Belanghebbende,
en
De inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 1 maart 2021.
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2017 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd.
1.3.
Het bezwaar van belanghebbende tegen die aanslag heeft de inspecteur ongegrond verklaard.
1.4.
Vervolgens heeft belanghebbende een beroepschrift ingediend en aanvullende stukken toegezonden. De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 16 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben namens de inspecteur deelgenomen [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Belanghebbende was niet aanwezig (zie 3.1).

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende staat voor de periode [periode] 2017 in de basisregistratiepersonen (brp) ingeschreven op een adres in Nederland.
2.2.
Door middel van een aan hem uitgereikt aangiftebiljet voor buitenlands belastingplichtigen heeft belanghebbende aangifte IB/PVV voor het jaar 2017 gedaan.
2.3.
De inspecteur heeft overeenkomstig de ingediende aangifte de aanslag IB/PVV voor het jaar 2017 opgelegd.
2.4
In bezwaar is de aanslag gehandhaafd.

3.Beoordeling door de rechtbank

Zitting
3.1.
Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 26 april 2022 aan het door hem opgegeven adres, onder vermelding van plaats en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Omdat de genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL blijkt dat de brief op 28 april 2022 aan hem is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende op juiste wijze voor de zitting is uitgenodigd.
De aanslag IB/PVV
3.2.
De rechtbank heeft beoordeeld of de inspecteur de aanslag IB/PVV tot een te hoog bedrag aan belanghebbende heeft opgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet het geval. De aanslag is opgelegd conform de door belanghebbende ingediende aangifte en daarbij is uitgegaan van de in die aangifte vermelde perioden van belasting- en premieplicht. Voor wat betreft de belastingplicht komt die periode globaal overeen met de periode van inschrijving in Nederland. Voor wat betreft de premieplicht lijkt de aanslag zelfs te laag, omdat is uitgegaan van een kortere periode dan de periode waarin belanghebbende was ingeschreven in Nederland.
3.3
Aangezien uit de door belanghebbende ingebrachte stukken overigens niet concreet naar voren komt wat zijn bezwaren zijn tegen de opgelegde aanslag, is er geen reden voor vermindering van die aanslag. Datzelfde geldt voor de over 2017 opgelegde aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) voor zover het beroep daar betrekking op heeft, omdat ook die aanslag conform de aangifte is opgelegd.

4.Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanslag IB/PVV voor het jaar 2017 en de aanslag Zvw, voor zover het beroep daar betrekking op heeft, niet worden verminderd. Belanghebbende krijgt het griffierecht niet terug, en ook krijgt hij geen vergoeding van zijn proceskosten.

5.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A.C. Deeleman, griffier, op 19 juli 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.