ECLI:NL:RBZWB:2022:3964

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 juli 2022
Publicatiedatum
20 juli 2022
Zaaknummer
AWB- 21_978
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit Sociale Verzekeringsbank inzake AOW-uitkering

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) van 28 januari 2021, waarin zijn recht op een uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) werd herzien. De zitting vond plaats op 14 juli 2022 in Breda, waar eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. M.M.M. Minkels, en de Svb werd vertegenwoordigd door mr. A. Marijnissen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser en zijn partner sinds 26 oktober 2020 hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en dat zij samen drie kinderen hebben. Dit leidt tot een onweerlegbaar rechtsvermoeden van een gezamenlijke huishouding, zoals bedoeld in de AOW.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat er geen verdere beoordeling van het zorgcriterium nodig is. De Svb heeft terecht de AOW-pensioen van eiser herzien naar de norm van een gehuwde, met een ingangsdatum van 1 november 2020, de eerste maand na de wijziging van de leefsituatie. Eiser's argument dat zijn partner niet in staat is om inkomsten te genereren vanwege de zorg voor hun verstandelijk beperkte dochter, heeft de rechtbank niet kunnen overtuigen. Bovendien heeft eiser een beroep gedaan op rechtszekerheids-, zorgvuldigheids- en vertrouwensbeginselen, maar de rechtbank heeft geen strijd met deze beginselen kunnen vaststellen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De rechtbank heeft de uitspraak gedaan op 14 juli 2022, en deze is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/978 AOW
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 14 juli 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. M.M.M. Minkels,
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 28 januari 2021 (bestreden besluit) van de Svb inzake zijn recht op een uitkering op grond van de Algemene ouderdomswet (AOW).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 14 juli 2022. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens de Svb is mr. A. Marijnissen verschenen.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank mondeling uitspraak gedaan.

Overwegingen

1. Op basis van de gedingstukken stelt de rechtbank vast dat eiser en zijn partner sinds 26 oktober 2020 hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en dat uit hun relatie drie kinderen zijn geboren. Dit betekent dat sprake is van een onweerlegbaar rechtsvermoeden van het bestaan van een gezamenlijke huishouding, als bedoeld in artikel 1, vijfde lid, aanhef en onder b, van de AOW.
Dit betekent dat niet hoeft te worden onderzocht of voldaan is aan het zorgcriterium. Voor zover gesteld wordt dat niet wordt voldaan aan het zorgcriterium, behoeft dit dan ook geen verdere bespreking.
Nu sprake is van een gezamenlijke huishouding, heeft de Svb terecht eisers AOW-pensioen herzien naar de norm van een gehuwde. De ingangsdatum van de herziening is de eerste van de maand volgend op die waarin de wijziging van de leefsituatie (26 oktober 2020) heeft plaatsgevonden. Dat is in dit geval per 1 november 2020, zoals de Svb juist heeft toegepast.
Dat, zoals door eiser is aangevoerd, zijn partner niet in staat is om inkomsten te genereren onder meer vanwege de zorg voor hun verstandelijk beperkte dochter, kan niet tot een ander oordeel leiden.
Tot slot geldt dat door eiser een beroep is gedaan op het rechtszekerheids-, zorgvuldigheids- en vertrouwensbeginsel, maar van strijd met die beginselen is de rechtbank niet gebleken.
2. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.F. van Ginneken, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 14 juli 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van dit proces-verbaal hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.