ECLI:NL:RBZWB:2022:3964
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen besluit Sociale Verzekeringsbank inzake AOW-uitkering
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) van 28 januari 2021, waarin zijn recht op een uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) werd herzien. De zitting vond plaats op 14 juli 2022 in Breda, waar eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. M.M.M. Minkels, en de Svb werd vertegenwoordigd door mr. A. Marijnissen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser en zijn partner sinds 26 oktober 2020 hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en dat zij samen drie kinderen hebben. Dit leidt tot een onweerlegbaar rechtsvermoeden van een gezamenlijke huishouding, zoals bedoeld in de AOW.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat er geen verdere beoordeling van het zorgcriterium nodig is. De Svb heeft terecht de AOW-pensioen van eiser herzien naar de norm van een gehuwde, met een ingangsdatum van 1 november 2020, de eerste maand na de wijziging van de leefsituatie. Eiser's argument dat zijn partner niet in staat is om inkomsten te genereren vanwege de zorg voor hun verstandelijk beperkte dochter, heeft de rechtbank niet kunnen overtuigen. Bovendien heeft eiser een beroep gedaan op rechtszekerheids-, zorgvuldigheids- en vertrouwensbeginselen, maar de rechtbank heeft geen strijd met deze beginselen kunnen vaststellen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De rechtbank heeft de uitspraak gedaan op 14 juli 2022, en deze is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.