Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Inleiding
2.Feiten
3.Beoordeling door de rechtbank
4.Conclusie en gevolgen
5.Beslissing
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.186. Belanghebbende had echter een aangifte ingediend met een inkomen van € 7.404, wat bestond uit loon uit vroegere dienstbetrekking (een bijstandsuitkering). De inspecteur verklaarde het bezwaar van belanghebbende ongegrond, waarop belanghebbende in beroep ging.
De rechtbank heeft op 8 juni 2022 de zaak behandeld, waarbij de inspecteur informatie opvroeg bij de gemeente en deze aan de rechtbank verstrekte. Belanghebbende was niet aanwezig tijdens de zitting. De rechtbank beoordeelt of het door de inspecteur vastgestelde inkomen uit werk en woning te hoog is. Belanghebbende stelt dat het inkomen te hoog is vastgesteld, omdat het inkomen van een BV niet aan hem is betaald, maar aan de gemeente, en dat dit inkomen is afgetrokken van zijn bijstandsuitkering.
De rechtbank concludeert dat het inkomen uit werk en woning niet te hoog is vastgesteld. De informatie van de gemeente toont aan dat belanghebbende zowel het inkomen van de gemeente als dat van de BV heeft ontvangen. De rechtbank oordeelt dat er voldoende bewijs is voor de juistheid van de aanslag. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de aanslag in stand blijft. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.M. van Meer, griffier, op 20 juli 2022.