ECLI:NL:RBZWB:2022:3967

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
20 juli 2022
Zaaknummer
21/1457
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van het inkomen uit werk en woning in het kader van de inkomstenbelasting

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.186. Belanghebbende had echter een aangifte ingediend met een inkomen van € 7.404, wat bestond uit loon uit vroegere dienstbetrekking (een bijstandsuitkering). De inspecteur verklaarde het bezwaar van belanghebbende ongegrond, waarop belanghebbende in beroep ging.

De rechtbank heeft op 8 juni 2022 de zaak behandeld, waarbij de inspecteur informatie opvroeg bij de gemeente en deze aan de rechtbank verstrekte. Belanghebbende was niet aanwezig tijdens de zitting. De rechtbank beoordeelt of het door de inspecteur vastgestelde inkomen uit werk en woning te hoog is. Belanghebbende stelt dat het inkomen te hoog is vastgesteld, omdat het inkomen van een BV niet aan hem is betaald, maar aan de gemeente, en dat dit inkomen is afgetrokken van zijn bijstandsuitkering.

De rechtbank concludeert dat het inkomen uit werk en woning niet te hoog is vastgesteld. De informatie van de gemeente toont aan dat belanghebbende zowel het inkomen van de gemeente als dat van de BV heeft ontvangen. De rechtbank oordeelt dat er voldoende bewijs is voor de juistheid van de aanslag. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de aanslag in stand blijft. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.M. van Meer, griffier, op 20 juli 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/1457
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juli 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende ], uit [woonplaats] , belanghebbende
en
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 12 maart 2021.
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.186.
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
Op verzoek van de rechtbank heeft de inspecteur informatie opgevraagd bij de gemeente [gemeente] en heeft de inspecteur deze informatie verstrekt aan de rechtbank. Belanghebbende heeft van deze correspondentie een kopie gekregen.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 8 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Belanghebbende was niet aanwezig.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft voor het jaar 2018 een aangifte IB/PVV ingediend naar een inkomen uit werk en woning van € 7.404, bestaande uit loon uit vroegere dienstbetrekking (een bijstandsuitkering).
2.2.
In afwijking van de ingediende aangifte heeft de inspecteur met dagtekening 3 december 2020 een definitieve aanslag IB/PVV 2018 aan belanghebbende opgelegd naar een inkomen uit werk en woning van € 14.186, bestaande uit:
Soort
Inhoudingsplichtige
Bruto
Loonheffing
Loon uit vroegere dienstbetrekking
Gemeente [gemeente]
€ 7.404
€ 1.952
Loon uit tegenwoordige dienstbetrekking
[BV]
€ 6.782
€ 667
Totaal
€ 14.186
€ 2.619
2.3.
Belanghebbendes bezwaar tegen de definitieve aanslag is bij uitspraak op bezwaar van 12 maart 2021 ongegrond verklaard.
2.4.
In de door de inspecteur overgelegde informatie van Gemeente [gemeente] heeft de gemeente de volgende inkomensopgave van belanghebbende en zijn echtgenote doorgegeven:
“Naar de jaaropgave 2018 van dhr clnr [nummer] = € 7.404
Van de partner clnr [nummer] € 5.453
Van de inkomsten uit [BV] € 6.782
Totaal aan bruto inkomen € 19.639
Volgens de nieuwsbrief Rijksoverheid is het geschatte Belastbaar inkomen voor gehuwden is 9.833 p/pers = voor samen € 19.666
Wij kunnen dus enkel een verschil vinden van € 27,- bruto”

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of het door de inspecteur vastgestelde inkomen uit werk en woning te hoog is. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat het inkomen uit werk en woning niet te hoog is vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.3.
Belanghebbende stelt dat het inkomen te hoog is vastgesteld, omdat het inkomen van [BV] niet aan hem betaald is, maar direct aan Gemeente [gemeente] en dat dit inkomen van zijn uitkering van Gemeente [gemeente] is afgetrokken.
3.4.
Uit de informatie van de gemeente volgt dat belanghebbende zowel het inkomen van de gemeente van € 7.404 als het inkomen van [BV] van € 6.782 – na inhouding van een bedrag van € 2.619 aan loonheffing - ontvangen heeft. Het is heel goed mogelijk dat, zoals belanghebbende stelt, het inkomen van [BV] is verrekend met de bijstandsuitkering. Aannemelijk is echter dat belanghebbende dat bedrag wel, maar dan in de vorm van bijstand, via de gemeente heeft ontvangen. Daar komt bij dat het totaal van deze inkomsten plus het bedrag dat de echtgenote aan bijstand heeft ontvangen, nagenoeg gelijk is aan het bijstandsinkomen waar zij volgens de gemeente recht op hadden. Dit alles leidt tot de conclusie dat er voldoende bewijs is voor de juistheid van de aanslag.

4.Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanslag in stand blijft. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

5.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.M. van Meer, griffier, op 20 juli 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.