Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Inleiding
2.Feiten
3.Beoordeling door de rechtbank
4.Conclusie en gevolgen
5.Beslissing
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 juli 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende een teruggaafbeschikking inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) voor het jaar 2019 verleend, maar had het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. Belanghebbende had in 2019 een bedrag van € 25.189 aan lijfrentepremie betaald en betwistte de beslissing van de inspecteur om dit bedrag niet in aanmerking te nemen als aftrekpost bij het vaststellen van het bijdrage-inkomen voor de Zvw.
De rechtbank oordeelt dat de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw correct is vastgesteld. Volgens artikel 43, tweede lid, van de Zorgverzekeringswet zijn premies voor lijfrente niet aftrekbaar van het bijdrage-inkomen. Belanghebbende stelde dat dit leidt tot dubbele heffing en strijd met het gelijkheidsbeginsel, maar de rechtbank wijst erop dat de Hoge Raad in eerdere arresten heeft geoordeeld dat de aftrekbaarheid van lijfrentepremies beperkt is tot specifieke situaties, zoals de omzetting van een fiscale oudedagsreserve in een lijfrente. De rechtbank concludeert dat de inspecteur terecht geen aftrek heeft verleend voor de lijfrentepremie.
Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, maar de inspecteur moet wel het griffierecht en de reiskosten van belanghebbende vergoeden. De rechtbank stelt de reiskosten vast op € 97,52 en het griffierecht op € 49. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.