ECLI:NL:RBZWB:2022:4003

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 juni 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
398360 JE RK 22-988
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdzorg

In deze zaak heeft de kinderrechter op 20 juni 2022 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling van drie minderjarigen, [minderjarige1], [minderjarige2] en [minderjarige3], en de uithuisplaatsing van [minderjarige1]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden en een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige1] voor een maand. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van de kinderen, die zijn ontstaan door de conflictueuze relatie tussen de ouders, waarbij huiselijk geweld en een onveilige opvoedsituatie aan de orde zijn. De moeder heeft moeite om de zorg voor de kinderen te dragen, terwijl de vader zich zorgen maakt over de opvoedsituatie bij de moeder en de veiligheid van de kinderen. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is en dat de uithuisplaatsing van [minderjarige1] in een neutrale setting moet plaatsvinden. De kinderrechter heeft de GI opgedragen om binnen vijf werkdagen een jeugdzorgwerker beschikbaar te stellen, met de nadruk op de urgentie van de situatie. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de beslissingen onmiddellijk kunnen worden uitgevoerd, ondanks een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/398360 JE RK 22-988 Datum uitspraak: 20 juni 2022

Beschikking van kinderrechter over ondertoezichtstelling

in de zaak van

RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,

locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, betreffende
[minderjarige1], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige1] ;
[minderjarige2], geboren op [geboortedatum] 2016 te ‘ [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige2] ;
[minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[minderjarige1] , voornoemd,

[moeder] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres, advocaat: mr. C.F.A. Cadot te Roosendaal.
De kinderrechter merkt als informanten aan:

[vader] ,

hierna te noemen: de vader, wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. P.S.R.N. Maas te Dongen.

STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,

locatie Roosendaal, de gecertificeerde instelling (hierna: de GI).

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de Raad van 8 juni 2022, ingekomen bij de griffie op dezelfde dag.
Op 20 juni 2022 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
  • de moeder en haar advocaat mr. Cadot;
  • de vader en zijn advocaat mr. Maas;
  • een vertegenwoordigster van de Raad;
  • een vertegenwoordiger van de GI.
[minderjarige1] is op 14 juni 2022 door de kinderrechter via Teams apart gehoord.
Vanwege de nauwe samenhang tussen de verzoeken van de Raad en de verzoeken van de vader in de zaak met kenmerk C/02/396590 FA RK 22-1666, worden deze zaken tegelijk behandeld. Over die verzoeken van de vader zal bij separate beschikking worden beslist.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige1] , [minderjarige2] en [minderjarige 3] , hierna gezamenlijk: de kinderen, wordt uitgeoefend door de moeder.
[minderjarige1] verblijft op een bij de rechtbank bekend adres. [minderjarige2] en [minderjarige 3] wonen bij de moeder.

Het verzoek

De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van de kinderen voor de duur van twaalf maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Tevens wordt een machtiging tot uithuisplaatsing verzocht van [minderjarige1] voor de duur van een maand in een accommodatie jeugdhulpaanbieder. De Raad verzoekt de beslissingen uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

Het standpunt van betrokkenen

De Raad meent dat er sprake is van een ernstig bedreigde ontwikkeling van de kinderen. Zij hebben tijdens de relatie van de ouders veel meegekregen van de onderlinge ruzies, spanning en mogelijk huiselijk geweld. De moeder heeft tijdens de relatie dermate veel stress ervaren dat het haar niet goed lukte om de dagelijkse verzorging voor de kinderen op zich te nemen en hen een vaste structuur, grenzen, betrokkenheid en veiligheid te bieden.
Ook kon de moeder opstandig gedrag van [minderjarige1] en [minderjarige2] niet goed aan, waardoor [minderjarige1] de regie had over wat er gebeurde. Daarbij kwam het voor dat de moeder schreeuwde tegen de kinderen. De moeder erkent deze zorgen en verklaart deze vanuit de ‘overleefstand’ en de mate van overvraging die zij heeft ervaren door het langdurige en structurele geweld in de relatie met de vader.
De vader maakt zich er zorgen over dat de moeder de kinderen heeft geslagen, zoals [minderjarige1] aan de vader zou hebben verteld. Daarnaast maakt de vader zich er ook zorgen over dat de moeder een social-mediaverslaving heeft, waardoor zij niet beschikbaar is voor de kinderen en dat zij psychisch ‘niet in orde’ is, waardoor zij niet in staat is om goed voor hen te zorgen. De moeder heeft na de relatiebreuk met de vader de contacten met haar familie hersteld. Daarnaast stelt zij zich open voor professionele hulp bij de opvoeding (Pandor), bij het creëren van veiligheid (Safegroup), het organiseren van praktische zaken (Trema) en heeft zij zich aangemeld voor een traumaverwerkingsbehandeling. De betrokken
hulpverlening is van mening dat de moeder gebaat is bij professionele opvoedondersteuning. Zij heeft baat bij ondersteuning in keuzes die zij maakt in belang van haar kinderen, zeker wanneer zij dit weer zelf gaat oppakken en niet meer intensief wordt ondersteund en ontlast door familie of in de veilige opvang.
In de opvoedsituatie bij de vader is de Raad bezorgd dat de vader zich dusdanig veel zorgen maakt en zich opwindt over het gedrag van de moeder, dat hij dit niet kan weghouden bij de kinderen en dat hij (voornamelijk) [minderjarige1] heeft belast met negatieve emoties en informatie over de moeder. De Raad is bang dat wanneer [minderjarige1] van de vader niet duidelijk te horen (en te voelen) krijgt dat hij positief contact mag hebben met zijn moeder, hij uit loyaliteit naar de vader ook geen contact met zijn moeder wil zoals hij tijdens het eerste gesprek met de Raad al heeft aangegeven. Daarnaast is de Raad bezorgd dat [minderjarige1] tegen de vader niet durft te zeggen dat hij de moeder mist, uit angst voor de gevolgen. Wanneer de vader boos is, verheft hij zijn stem en maakt hij een intimiderende en bedreigende indruk. De vader is hierin nauwelijks te begrenzen. Als hij hiermee wordt geconfronteerd ontkent hij het en staat hij niet open om dit te veranderen. De Raad is bezorgd dat het daarom moeilijk is om de vader ander gedrag aan te leren. Daarnaast maakt de Raad zich zorgen omdat er sinds de relatiebreuk geen sprake is van structureel (veilig) contact tussen de kinderen en hun beide ouders, zelfs niet met de tussenkomst van omgangsbegeleiding.
De Raad heeft verder ernstige zorgen over het gedrag van [minderjarige1] en de onmacht van de moeder tijdens hun gezamenlijk verblijf in de veilige opvang, wat er uiteindelijk toe heeft geleid dat [minderjarige1] , zonder de moeder, is geplaatst op een neutrale plaats. De moeder heeft hierbij intensievere professionele ondersteuning nodig.
De Raad kan zich vinden in de visie van de hulpverlening dat intensieve begeleiding in de opvoedsituatie bij de moeder moet worden ingezet, waarbij aandacht is voor zowel de opvoedvaardigheden van de moeder, als het contactherstel tussen [minderjarige1] en de moeder, als de individuele behoefte van de kinderen in het verwerken van wat zij hebben meegemaakt en in het geval van [minderjarige1] , voor het loyaliteitsconflict dat hij ervaart. Daarnaast zal bekeken moeten worden welke hulpverlening aansluit bij wat [minderjarige1] nodig heeft om weer terug bij zijn moeder te kunnen gaan wonen op een voor het gezin veilige wijze. De Raad vindt het belangrijk dat de moeder wordt versterkt in haar rol als opvoeder, maar ook als persoon waardoor zij haar eigen grenzen leert herkennen en bewaken en keuzes leert maken die in het belang zijn van zowel haarzelf als haar kinderen. De Raad vindt het daarnaast belangrijk dat de vader zijn betrokkenheid en rol als vader invulling kan geven, zonder dat de veiligheid van de moeder ende kinderen daarbij in het geding komt. Het is van belang dat de vader een manier van communiceren vindt waardoor de hulpverlening voldoende ingang kan hebben en hij voldoende leerbaar kan zijn zodat contact tussen hem en de kinderen op een rustige en veilige manier kan verlopen.
De Raad meent dat, gelet op het bovenstaande, een ondertoezichtstelling voor de kinderen nodig is. De verwachting is dat de moeder de verantwoordelijkheid voor de verzorging van de kinderen binnen een voor hen aanvaardbare termijn weer zelf kan dragen. Daarbij is van belang dat er op korte termijn structureel veilig contact tussen de vader en de kinderen tot stand komt. De Raad vindt het belangrijk dat zij onder begeleiding op neutraal terrein met de vader contact kunnen hebben. Dit zou eventueel kunnen worden begeleid door Pandor. De GI kan zich in het kader van de ondertoezichtstelling bezighouden met de concrete invulling hiervan.
Gedurende het onderzoek van de Raad is [minderjarige1] uit huis geplaatst. De moeder en de kinderen waren op advies van alle betrokken professionals in een veilige opvang geplaatst, naar aanleiding van uitspraken van de vader. Kort na de gezamenlijke plaatsing bleek dat de moeder niet in staat was om [minderjarige1] binnen deze setting voldoende sturing en begeleiding te
bieden. [minderjarige1] heeft dusdanig agressief gedrag vertoond, dat de situatie als onhoudbaar werd aangemerkt door de moeder en de veilige opvang. Uit veiligheidsoverwegingen is toen besloten [minderjarige1] op een neutrale plek te plaatsen. De Raad meent dat deze plaatsing zo kortdurend mogelijk moet zijn, tot er een passende plek voor de moeder met de kinderen gevonden is die recht doet aan zowel het veiligheidsaspect als aan de opvoedingsvaardigheden van de moeder. Procesregie Jeugd van de gemeente Breda is op zoek naar een vorm van zorg die passend is en aansluit op de hulpvraag. De Raad hoopt dat dit zo spoedig mogelijk wordt gerealiseerd. De Raad vraagt derhalve een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige1] voor een maand.
De GI is bereid de ondertoezichtstelling uit te voeren. Daarbij wordt de kanttekening gemaakt dat er nog steeds een beperkte beschikbaarheid van jeugdzorgwerkers is, zodat het lastig is om aan te geven wanneer er in deze zaak een jeugdzorgwerker beschikbaar is.
[minderjarige1] heeft bij de kinderrechter verklaard dat het hem goed bevalt waar hij nu zit. Hij zou het niet erg vinden om hier nog een maand of wat langer te verblijven. Wel mist hij zijn broertje en zijn zusje. En daarnaast mist hij zijn speelgoed, schoenen en kleren. Die liggen nog bij zijn vader. Hij zou die graag bij zich hebben. [minderjarige1] wil contact met zowel zijn vader als zijn moeder. Daarnaast wil hij contact met [minderjarige2] en [minderjarige 3] . Hij vindt het prima als er een jeugdzorgwerker bij het gezin wordt betrokken.
De moeder kan zich vinden in de verzoeken van de Raad. Zij meent dat beide ouders hulpverlening nodig hebben. Daarnaast is hulpverlening nodig voor een intensieve gezinsopname. Daarin moet ook [minderjarige1] worden betrokken. De moeder meent dat ook [minderjarige1] op termijn bij haar geplaatst moet worden en niet bij de vader. Wel meent zij dat er contact tussen de vader en de kinderen moet zijn. Een jeugdzorgwerker zal moeten onderzoeken op welke manier er op een veilige en onbelaste wijze contact kan zijn. De moeder refereert zich aan het standpunt van de Raad op dit punt.
De vader maakt zich zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder. Hij meent dat zij vanwege een sociale media verslaving onvoldoende beschikbaar is voor de kinderen. Zij is instabiel en de kans op overbelasting is reëel. Daarnaast maakt de vader zich zorgen over de blauwe plekken die hij bij de kinderen heeft gezien. Hij meent dat de moeder hulpverlening nodig heeft. De kinderen hebben behoefte aan stabilisatie. De man kan dit bieden. In de periode dat [minderjarige1] bij de vader verbleef ontwikkelde hij zich positief. Dit blijkt zowel uit de rapportage van de Raad als de verklaring van de school van [minderjarige1] . De vader meent dan ook dat de Raad niet alleen naar een terugplaatsing bij de moeder moet kijken, maar ook naar een plaatsing bij hem. De vader staat open voor opvoedondersteuning en beseft dat hij tegen de kinderen niet negatief over de moeder moet praten. De vader stelt zich primair op het standpunt dat [minderjarige1] nu al bij hem moet worden geplaatst. Subsidiair meent de man dat [minderjarige1] na verloop van de machtiging tot uithuisplaatsing bij hem moet worden geplaatst.

De beoordeling

De kinderrechter overweegt als volgt.
Wettelijk kader
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Ondertoezichtstelling
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan het wettelijke criterium, genoemd in artikel 1:255 BW. De kinderrechter overweegt daarbij dat er sprake is van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van de kinderen door de heftige strijd tussen de ouders. Het is zeer zorgelijk dat er vrijwel geen communicatie mogelijk is tussen de ouders en dat er een situatie is ontstaan waarin de moeder angst heeft voor de vader. Daarbij zijn er bij beide ouders zorgen over de opvoedsituatie. Hoewel de moeder een positieve ontwikkeling doormaakt en een positieve groei laat zien in haar opvoedingsvaardigheden en draagkracht, bestaat het risico dat zij overvraagd wordt door stress, frustratie en angst voor de vader. Zij is gebaat bij sturing en advies bij het maken van keuzes, waarbij het belang van de kinderen voorop wordt gesteld. Voor de vader is het belangrijk dat hij de kinderen niet belast tijdens de omgangsmomenten. De kinderen hebben lange tijd geen omgang met de vader gehad. Het is in hun belang dat dit zo snel mogelijk wordt opgestart, mits dit op een veilige, onbelaste wijze kan plaatsvinden. Het is aan de GI om de omgang concreet in te vullen. Daarnaast dient een omgangsregeling te komen tussen enerzijds [minderjarige1] en anderzijds [minderjarige2] en [minderjarige 3] ; deze regeling geldt uiteraard voor de periode dat zij nog niet samen verblijven. Ook in dit geval is het aan de GI om daar concrete invulling te geven.
De kinderrechter zal, gezien het voorgaande de kinderen volgens het verzoek onder toezicht van de GI stellen.
Machtiging tot uithuisplaatsing
De kinderrechter is voorts van oordeel dat de uithuisplaatsing van [minderjarige1] noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding. De plaatsing van [minderjarige1] met zijn moeder, [minderjarige2] en [minderjarige 3] bleek niet houdbaar, wat voor de moeder reden is geweest om in te stemmen met de plaatsing van [minderjarige1] binnen een neutrale setting. Met de Raad is de kinderrechter van oordeel dat het, gelet op de leeftijd van [minderjarige1] , belangrijk is om de uithuisplaatsing zo kort mogelijk te laten duren. Het is dan ook belangrijk dat er zo snel mogelijk zicht komt op het vervolg. De kinderrechter heeft van de Raad begrepen dat Procesregie Jeugd van de gemeente Breda
bezig is met het zoeken naar een geschikte plek voor de moeder en de kinderen en dat de verwachting is dat die binnen een maand is geregeld. De GI dient erop toe te zien dat dit zo snel mogelijk wordt gerealiseerd.
Het voorgaande brengt met zich dat de GI zal worden gemachtigd [minderjarige1] te plaatsen in een accommodatie Jeugdhulpaanbieder voor de duur van een maand.
Beschikbaarheid jeugdzorgwerker
Ten slotte overweegt de kinderrechter dat een ondertoezichtstelling een zware maatregel is en alleen wordt uitgesproken wanneer een kinderrechter van oordeel is dat er ernstige zorgen zijn om de minderjarige. Ook in deze zaak zijn er ernstige zorgen en het zou schadelijk zijn voor de ontwikkeling van de kinderen wanneer er niet op zeer korte termijn passende, gedwongen hulp wordt ingeschakeld. Ondanks de voornoemde ernstige zorgen is het echter onduidelijk wanneer er daadwerkelijk uitvoering gegeven gaat worden aan de ondertoezichtstelling. Immers, het is niet bekend wanneer een jeugdzorgwerker in deze zaak beschikbaar zal worden gesteld. Er is nog steeds sprake van een feit van algemene bekendheid dat het zelfs maanden kan duren voordat een jeugdzorgwerker beschikbaar wordt gesteld, waarbij een en ander afhankelijk is van de prioritering door de GI. Dit is al met al een betreurenswaardige gang van zaken. De kinderrechter wijst de GI uitdrukkelijk op het bepaalde in artikel 4.2.2 Besluit Jeugdwet. In het eerste lid van dat artikel staat dat de GI binnen vijf werkdagen, nadat zij is belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling en zij hiervan in kennis is gesteld, een jeugdzorgwerker aanwijst, waarbij het eerste contact plaatsvindt tussen de jeugdzorgwerker en de minderjarige en de met het gezag belaste ouder(s).
Gezien voornoemde ernstige zorgen is het dringend nodig dat er in deze zaak snel een jeugdzorgwerker beschikbaar wordt gesteld. In deze zaak is uitstel van die beschikbaarstelling niet acceptabel. Ondanks de wachtlijstproblematiek van de GI verwacht de kinderrechter van haar dan ook dat zij in deze zaak binnen vijf werkdagen, als bedoeld in het eerste lid van artikel 4.2.2 Besluit Jeugdwet, een jeugdzorgwerker beschikbaar stelt.
Deze jeugdzorgwerker dient bekend te zijn met de nodige kennis en ervaring in complexe scheidingszaken.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige1] , [minderjarige2] en [minderjarige 3] noodzakelijk is dat deze beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt [minderjarige1] , [minderjarige2] en [minderjarige 3] , allen voornoemd, onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie Roosendaal, met ingang van 20 juni 2022 tot 20 juni 2023;
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige1] in een accommodatie Jeugdhulpaanbieder, met ingang van 20 juni 2022 tot 20 juli 2022;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
draagt de GI op om binnen vijf werkdagen, als bedoeld in het eerste lid van artikel 4.2.2 Besluit Jeugdwet, een jeugdzorgwerker beschikbaar te stellen.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2022 door mr. Toekoen, kinderrechter, in tegenwoordigheid van Van Beijsterveldt, als griffier.
Deze beslissing is schriftelijk vastgesteld op 23 juni 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.