ECLI:NL:RBZWB:2022:4077
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling UWV in proceskosten na intrekking beroep WIA-uitkering
In deze zaak heeft verzoeker beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 4 februari 2021, waarin de toekenning van een WGA-uitkering op grond van de Wet WIA werd behandeld. De mondelinge behandeling die op 10 februari 2022 gepland stond, ging niet door op verzoek van het UWV. Op 14 februari 2022 heeft het UWV een gewijzigd besluit genomen, waarbij verzoeker alsnog een IVA-uitkering is toegekend per 9 juli 2020. Hierop heeft verzoeker zijn beroep ingetrokken, maar verzocht om veroordeling van het UWV in de proceskosten.
De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54 van de Awb, besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank overweegt dat, volgens artikel 8:75a van de Awb, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener. De rechtbank concludeert dat het UWV aan verzoeker is tegemoetgekomen met het gewijzigde besluit van 14 februari 2022.
De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 1.424,50, bestaande uit € 759,00 voor rechtsbijstand en € 665,50 voor de kosten van een deskundige. Daarnaast overweegt de rechtbank dat het UWV het griffierecht van € 49,00 aan verzoeker dient te vergoeden, maar dat hiervoor geen veroordeling nodig is. De uitspraak is gedaan door rechter J.E.C. Vriends en is openbaar gemaakt op 20 juli 2022.