ECLI:NL:RBZWB:2022:4097

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 juli 2022
Publicatiedatum
22 juli 2022
Zaaknummer
AWB- 22_3242 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opleggen van een last onder bestuursdwang tot sluiting van een perceel voor de duur van drie maanden

In deze zaak hebben verzoekers bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van de gemeente Etten-Leur, dat op 22 juni 2022 is genomen, waarbij het perceel van verzoekers voor de duur van drie maanden gesloten zou worden. Dit besluit volgde op de ontdekking van een aanzienlijke hoeveelheid drugsgerelateerde materialen en wapens op het perceel. De verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, zodat het besluit van de burgemeester geschorst zou worden tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Tijdens de zitting op 11 juli 2022 hebben de verzoekers hun standpunt toegelicht, bijgestaan door hun gemachtigde, terwijl de burgemeester vertegenwoordigd was door twee personen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de burgemeester het besluit niet zorgvuldig heeft voorbereid. Er zijn twijfels over de rechtmatigheid van het besluit, vooral omdat de burgemeester de grondslag van het besluit heeft gewijzigd en er onduidelijkheden zijn over de feiten en omstandigheden. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is dat de aangetroffen stoffen en voorwerpen bestemd waren voor de vervaardiging van harddrugs. Bovendien is er onvoldoende duidelijkheid over de woonsituatie van de verzoekers en de aanwezigheid van dieren op het perceel. Gezien deze onduidelijkheden heeft de voorzieningenrechter besloten om het bestreden besluit te schorsen tot twee weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.

De voorzieningenrechter heeft de burgemeester ook veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan de verzoekers. Deze uitspraak is gedaan op 25 juli 2022 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/3242 OPIUMW VV

uitspraak van 25 juli 2022 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker 1] , te [woonplaats] , verzoeker 1

[verzoeker 2], te [woonplaats] , verzoeker 2
[verzoeker 3]te [woonplaats] , verzoeker 3
[verzoekster], verzoekster,
gemachtigde: mr. O. Lenselink,
en

de burgemeester van de gemeente Etten-Leur, verweerder.

Procesverloop

Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 22 juni 2022 (bestreden besluit) van de burgemeester inzake de sluiting van het perceel [adres] , voor de duur van 3 maanden met ingang van 1 juli 2022. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De burgemeester heeft toegezegd de uitspraak van de voorzieningenrechter af te wachten voordat tot sluiting wordt overgegaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 11 juli 2022. Verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 2] .

Overwegingen

Feiten
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoekers staan in de basisregistratie personen ingeschreven op het adres [adres] .
Op 29 maart 2022 heeft de politie in een schuur op het perceel een witte pasta van ongeveer 1 kilogram aangetroffen. In de bestuurlijke rapportage is opgenomen dat het gaat om de stof Mefedron. Verder is gerapporteerd dat in de slaapkamer van verzoeker 1 aantekeningen aangetroffen zijn met daarin een opsomming van te gebruiken materialen en stoffen die gemoeid zijn met de productie van synthetische drugs en de opbrengsten daarvan.
In de woning van verzoeker 2 zijn 2 enkelloops geweren, een hagelgeweer, munitie, vlindermessen, stiletto, ploertendoder en een taser aangetroffen.
Bij brief van 13 mei 2022 heeft de burgemeester kenbaar gemaakt voornemens te zijn het perceel te sluiten voor 3 maanden. Verzoekers hebben hun zienswijze kenbaar gemaakt.
Met het bestreden besluit heeft de burgemeester het perceel voor de duur van 3 maanden gesloten.
Standpunt verzoekers
2. Verzoekers hebben, samengevat, aangevoerd dat er geen (laboratorium) onderzoek door het Nederlands Forensisch instituut heeft plaatsgevonden naar de aangetroffen stof. Verzoekers bestrijden dat er een administratieboekje is aangetroffen op de slaapkamer van verzoeker 3. Zij zijn van mening dat de burgemeester niet bevoegd was om tot sluiting van het perceel over te gaan. Daarbij hebben zij nog opgemerkt dat er geen verband is met de stoffen die zijn aangetroffen op het perceel [adres 2] . Verzoekers stellen dat de burgemeester onvoldoende alle omstandigheden van het geval heeft betrokken bij haar belangenafweging.
Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Subsidiair verzoeken zij om uitsluitend de schuur te sluiten en/of het chalet waarin zich de kamer bevindt waar volgens de burgemeester het notitieboekje was gevonden. Meer subsidiair wordt verzocht om verzoekers een termijn van 3 maanden te gunnen voordat tot sluiting wordt overgegaan.
Wettelijke bepalingen
3. De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Spoedeisendheid
4. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De voorzieningenrechter vindt het aannemelijk dat verzoekers een (al dan niet indirect) spoedeisend belang hebben bij een voorlopig oordeel over het bestreden besluit.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
Grondslag bestreden besluit
5.1
De burgemeester heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de aangetroffen stof en goederen deels of geheel bestemd waren voor de professionele handel in harddrugs. Uit het bestreden besluit volgt dat de burgemeester zich bevoegd acht om op grond van artikel 13b, eerste lid, onder a, van de Opiumwet tot sluiting van het perceel [adres] over te gaan.
5.2
Voorafgaand aan de zitting heeft de burgemeester de grondslag van het bestreden besluit gewijzigd in artikel 13b, eerste lid, onder b, van Opiumwet. De burgemeester stelt dat uit nader onderzoek is gebleken dat de aangetroffen stof geen Mefedron is, maar Menthyl alfa-fenylacetoacetaat (Mapa). Hierdoor is er volgens de burgemeester sprake van strafbare voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a of 11a van de Opiumwet. Daarbij is opgemerkt dat het perceel voor 1,5 maand gesloten wordt in plaats van de eerder genoemde 3 maanden.
5.3
In het bestreden besluit wordt vermeld dat in de slaapkamer van verzoeker 3 een administratieboekje (de aantekeningen) is aangetroffen. De voorzieningenrechter zal dit aanmerken als een kennelijke misslag. Uit de stukken blijkt duidelijk dat het gaat om de slaapkamer van verzoeker 1. Ter zitting is door verzoeker 1 ook niet betwist dat deze aantekeningen in zijn slaapkamer zijn gevonden.
Beoordeling voorzieningenrechter
6.1
Op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, gelezen in verband met artikel 10a van de Opiumwet, is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang als in een lokaal voorwerpen of stoffen voorhanden zijn, die op zichzelf bezien legaal zijn, maar waarvan de betrokkene weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn om harddrugs te vervaardigen. [1]
Om bevoegd te zijn op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet is het niet nodig dat alle aangetroffen voorwerpen tegelijk geschikt zijn om harddrugs te vervaardigen. Voldoende is dat de burgemeester aannemelijk maakt dat de betrokkene wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat de voorhanden voorwerpen bestemd waren voor het vervaardigen van harddrugs.
6.2
De voorzieningenrechter stelt vast dat de burgemeester in een zeer laat stadium de grondslag van haar besluit en de duur van de sluiting heeft gewijzigd. Hieruit lijkt te volgen dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid. Hoewel dit in de bezwaarprocedure in het kader van de volledige heroverweging kan worden hersteld is de voorzieningenrechter van oordeel dat in dit geval nog geen uitvoering aan het bestreden besluit mag worden gegeven. Los van de gewijzigde grondslag is onder meer ter zitting gebleken dat er nog meer dingen onduidelijk zijn dan wel nog nader onderzocht moeten worden voordat een gedegen beslissing kan worden genomen. Zonder een uitputtende opsomming te willen geven, is bij dit oordeel in ieder geval het volgende betrokken.
6.3
Uit de dossierstukken blijkt niet dat in de aantekeningen de stof Mapa wordt genoemd. Ter zitting is namens de burgemeester erkend dat de stof Mapa niet voorkomt in de gevonden aantekeningen. Een relatie tussen die aantekeningen en de stof Mapa is dan niet zonder meer te maken. Dat andere stoffen genoemd in de aantekeningen wel zijn aangetroffen op het perceel [adres 2] is onvoldoende om een verband aan te nemen met de aangetroffen Mapa. Hetzelfde geldt voor de aangetroffen wapens. Daarbij is van belang dat een onderzoek naar de strafbaarheid van het bezit van die wapens nog niet is afgerond en verzoekers zich op het standpunt hebben gesteld dat hier gaat om onbruikbaar gemaakte wapens dan wel antieke wapens. Zonder duidelijkheid te hebben over de aard en gebruiksmogelijkheden van die wapens is de voorzieningenrechter van oordeel dat het enkele bezit daarvan niet mede ten grondslag kan worden gelegd aan de sluiting. Omdat vooralsnog ook geen relatie gelegd kan worden tussen de stof Mapa en de aantekeningen, betekent dit dat de burgemeester onvoldoende heeft onderbouwd dat er sprake is van strafbare voorbereidingshandelingen. Daardoor staat ook niet vast dat de burgemeester bevoegd was het perceel te sluiten.
6.4
Ter zitting is verder gebleken dat het voor de burgemeester niet duidelijk is waar verzoekers allemaal wonen. Dit is voor het bestreden besluit wel van belang nu eerder gesteld is dat de aantekeningen zijn aangetroffen in de slaapkamer van verzoeker 1. Dit lijkt tegenstrijdig te zijn met de ter zitting door de burgemeester ingenomen stelling dat het niet aannemelijk is dat verzoekers 1 en verzoekster in de zogenaamde mantelzorgwoning wonen. De feitelijke woonsituatie van alle verzoekers is verder ook van belang bij de belangenafweging die de burgemeester moet maken op het moment dat zij bevoegd zou zijn het perceel te sluiten. De burgemeester zal dan ook nog nader onderzoek moeten verrichten naar de woonsituatie van verzoekers.
6.5
Inherent aan het onderzoek naar de woonsituatie is ook de vraag of alle woningen op het perceel tezamen als één geheel moeten worden gezien. Ter zitting is deze vraag namens de burgemeester bevestigend beantwoord, maar een motivering hiervoor ontbreekt. Zonder nadere motivering kan de voorzieningenrechter niet beoordelen of de burgemeester zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er sprake is van een dusdanige relatie tussen de bouwwerken dat deze als één geheel moet worden gezien.
6.6
Ook het onderzoek naar de aanwezigheid van de dieren op het perceel en de mogelijkheid deze tijdelijk elders te plaatsen is onvoldoende geweest. Ter zitting is gebleken dat de burgemeester geen duidelijk zicht heeft op de huisvesting van de diverse dieren en of het al dan niet om verrijdbare kooien gaat. Hoewel ter zitting is gesteld dat de burgemeester bereid is het sluitingsbevel zodanig aan te passen dat alleen de woning en bijgebouwen zouden moeten sluiten en de dierenverblijven niet, is dit niet voor alle dieren een oplossing. Uit de overgelegde foto’s blijkt immers dat niet alle dieren in (buiten)kooien worden gehouden. Voor die dieren zal onderzocht moeten worden in hoeverre deze tijdelijk elders onderdak kunnen krijgen. Hierbij zal de burgemeester ook moeten betrekken dat het om een groot aantal dieren gaat en dat de pensions en/of asielen gelet op de vakantieperiodes geen dan wel weinig ruimte zullen hebben om de dieren op te vangen.
Conclusie
7. Gelet op alles wat hiervoor is overwogen is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. Hierin ziet de voorzieningenrechter aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen en het bestreden besluit te schorsen tot 2 weken na afgifte van de beslissing op bezwaar.
Proceskosten en griffierecht
8. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, dient de burgemeester aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht te vergoeden.
De voorzieningenrechter veroordeelt de burgemeester in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,‑ en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst het bestreden besluit tot twee weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • draagt de burgemeester op het betaalde griffierecht van € 184,00 aan verzoekers te vergoeden;
  • veroordeelt de burgemeester in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 1.518,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 25 juli 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:84
Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Artikel 5:21
Onder last onder bestuursdwang wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Opiumwet
Artikel 2 van de Opiumwet
Het is verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:
A. binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;
B. te telen te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
C. aanwezig te hebben;
D. te vervaardigen.
Artikel 10, vierde lid
Hij die opzettelijk handelt in strijd met het in artikel 2 onder B of D, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 10, vijfde lid
Hij die opzettelijk handelt in strijd met een in artikel 2 onder A, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 10a, eerste lid, onder 3° van de Opiumwet
Hij die om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10, voor te bereiden of te bevorderen voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet
De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:
a. een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;
b. een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.