ECLI:NL:RBZWB:2022:4114
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak in het kader van een belastinggeschil
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 juli 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 562.000 per waardepeildatum 1 januari 2019, waartegen belanghebbende bezwaar had gemaakt. De rechtbank behandelt het beroep en constateert dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem bepleite WOZ-waarde niet te hoog is. Belanghebbende bepleit een waarde van € 527.000, maar ook zijn onderbouwing wordt door de rechtbank niet overtuigend geacht. De rechtbank concludeert dat de WOZ-waarde van de woning voor het jaar 2020 moet worden vastgesteld op € 557.000, en vernietigt de uitspraak op bezwaar. Tevens wordt de heffingsambtenaar veroordeeld tot het vergoeden van immateriële schade aan belanghebbende wegens overschrijding van de redelijke termijn, en moet hij de proceskosten vergoeden. De rechtbank merkt de Minister van Justitie en Veiligheid mede aan als partij in dit geding.