In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 juli 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Woensdrecht beoordeeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde van de recreatiewoning van belanghebbende vastgesteld op € 60.000 per 1 januari 2018, wat leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2019. Na ambtshalve vermindering werd de waarde verlaagd naar € 49.000, maar het bezwaar van belanghebbende werd ongegrond verklaard. De rechtbank behandelt de ontvankelijkheid van het bezwaar en de vraag of de WOZ-waarde te hoog is vastgesteld. Belanghebbende stelt dat de waarde te hoog is en bepleit een waarde van € 39.000, terwijl de heffingsambtenaar de waarde van € 49.000 verdedigt met een taxatierapport. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld, en verwerpt de argumenten van belanghebbende. Daarnaast wordt er een schadevergoeding toegekend aan belanghebbende wegens overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, maar dat belanghebbende recht heeft op een schadevergoeding van € 1.500, die verdeeld wordt tussen de heffingsambtenaar en de Minister.