ECLI:NL:RBZWB:2022:4133
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 juli 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 2 oktober 2020 beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres], vastgesteld op € 193.000 per 1 januari 2019, wat leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2020. Belanghebbende, vertegenwoordigd door drs. F.J.H. van der Plas, betwistte deze waardevaststelling en stelde dat de waarde te hoog was vastgesteld, met een bepleite waarde van € 178.000. De rechtbank heeft de argumenten van belanghebbende en de onderbouwing van de heffingsambtenaar, waaronder een taxatierapport, zorgvuldig gewogen. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is en dat de waarde van de woning en de aanslag terecht zijn gehandhaafd.
Daarnaast heeft belanghebbende aanspraak gemaakt op immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn voor behandeling van bezwaar en beroep in beginsel twee jaar bedraagt, en dat deze termijn met ongeveer vijf maanden is overschreden. De rechtbank kent belanghebbende een schadevergoeding toe van € 500, waarvan € 100 voor rekening van de heffingsambtenaar en € 400 voor rekening van de Minister van Justitie en Veiligheid. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar wijst wel proceskostenvergoeding toe aan belanghebbende, die door de heffingsambtenaar en de Minister gezamenlijk moeten worden vergoed.