ECLI:NL:RBZWB:2022:4181

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 juli 2022
Publicatiedatum
27 juli 2022
Zaaknummer
AWB- 20_5709
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de vergunningverlening op grond van de Wet natuurbescherming en de Programmatische Aanpak Stikstof

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 juli 2022, wordt het beroep van eiseressen tegen het besluit van de gedeputeerde staten van de provincie Zeeland van 19 december 2018 beoordeeld. Dit besluit betrof de verlening van een vergunning aan [naam derde partij 1] op basis van artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming. De rechtbank heeft op 10 maart 2022 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseressen en vertegenwoordigers van de gedeputeerde staten en vergunninghouder aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep ontvankelijk is, ondanks dat eiseressen hun beroep pas op 30 maart 2020 hebben ingediend, wat na de termijn was. De rechtbank oordeelt dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, omdat eiseressen niet tijdig op de hoogte zijn gesteld van het besluit.

De rechtbank concludeert dat de vergunning niet kon worden verleend, omdat de passende beoordeling die aan de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) ten grondslag ligt, niet voldoet aan de eisen van artikel 6 van de Habitatrichtlijn. Dit betekent dat het bestreden besluit in strijd is met de Wet natuurbescherming. De rechtbank vernietigt daarom het besluit van 19 december 2018 en bepaalt dat de gedeputeerde staten het griffierecht en proceskosten aan eiseressen moeten vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5709

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juli 2022 in de zaak tussen

[naam eiser 1] en [naam eiser 2], uit [plaats 1] , eiseressen,
(gemachtigde: [naam gemachtigde 1] ),
en

De gedeputeerde staten van de provincie Zeeland

(gemachtigde: [naam gemachtigde 2] en [naam gemachtigde 3] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam derde partij 1] uit [plaats 2] (vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. C.J. IJdema).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseressen tegen het besluit van 19 december 2018 (bestreden besluit) waarbij gedeputeerde staten aan [naam derde partij 1] . een vergunning hebben verleend op grond van artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 10 maart 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: drs. J.G. Vollenbroek voor [naam bedrijf] ., de gemachtigde van eiseressen, gemachtigden van gedeputeerde staten, [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 2] namens vergunninghouder, en de gemachtigde van vergunninghouder. De bespreking ter zitting is beperkt gebleven tot de vraag of het beroep ontvankelijk is.
1.2.
De rechtbank heeft gedeputeerde staten en [naam derde partij 1] na de zitting in de gelegenheid gesteld om schriftelijk inhoudelijk te reageren op de beroepsgronden van eiseressen. De rechtbank heeft het onderzoek daarna gesloten.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 20 juli 2017 heeft [naam derde partij 1] bij gedeputeerde staten een aanvraag gedaan voor een vergunning op grond van artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming. De aanvraag ziet op het vastleggen van de bestaande activiteiten op het terrein van [naam derde partij 1] waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, inclusief de ureumgranulatiefabriek. Het terrein ligt nabij [naam gebied 1] gebieden [naam gebied 2] en [naam gebied 3] .
2.1.
Gedeputeerde staten hebben vervolgens een ontwerpbesluit, strekkende tot verlening van de gevraagde vergunning ter inzage gelegd. Eiseressen hebben in de periode van terinzagelegging hun zienswijze op het ontwerpbesluit naar voren gebracht.
2.2.
Bij het bestreden besluit hebben gedeputeerde staten de gevraagde vergunning aan [naam derde partij 1] verleend met toepassing van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). In het provinciaal blad van 2 januari 2019 is bekendgemaakt dat de vergunning gedurende zes weken na de publicatiedatum ter inzage ligt.
2.3.
Eiseressen hebben op 30 maart 2020 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.4.
De rechtbank heeft het beroep van eiseressen bij uitspraak van 23 juni 2020 niet-ontvankelijk verklaard wegens de termijnoverschrijding. De rechtbank oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was.
2.5.
Eiseressen hebben tegen deze uitspraak verzet gedaan.
2.6.
Bij uitspraak van 15 december 2020 heeft de rechtbank geoordeeld dat de rechtbank in de uitspraak van 23 juni 2020 in het licht van het feit dat gedeputeerde staten hebben verzuimd aan eiseressen mededeling te doen van de vergunning, ten onrechte heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. Het verzet is gegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ontvankelijk en gegrond is.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Beroep ontvankelijk?
4. Het bestreden besluit is voorbereid met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De termijn voor het indienen van een beroepschrift vangt daarom aan met ingang van de dag na die waarop het besluit overeenkomstig artikel 3:44, eerste lid, onderdeel a van de Awb ter inzage is gelegd [1] . De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken [2] .
4.1.
Eiseressen hebben pas op 30 maart 2020 beroep ingediend tegen het bestreden besluit. De beroepstermijn was op dat moment ruimschoots verstreken. Het beroepschrift is dan ook niet tijdig ingediend. Tussen partijen is dit overigens ook niet in geschil.
4.2.
Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.3.
Eiseressen hebben zich op het standpunt gesteld dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
Eiseressen in verzuim?
4.4.1.
Eiseressen hebben er ter onderbouwing van hun standpunt dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is op gewezen dat gedeputeerde staten hebben verzuimd om tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking van het bestreden besluit daarvan mededeling te doen aan eiseressen [3] .
4.4.2.
Ter zitting hebben gedeputeerde staten aangevoerd dat blijkens het verzendadministratiesysteem intern de opdracht is gegeven om het bestreden besluit via e-mail aan eiseressen te sturen en dat één van de andere indieners van een zienswijze het bestreden besluit daadwerkelijk per e-mail toegestuurd heeft gekregen.
4.4.3.
Voor zover gedeputeerde staten hiermee bedoeld hebben te stellen dat het bestreden besluit wel aan eiseressen is verzonden, is de rechtbank van oordeel dat gedeputeerde staten er niet in zijn geslaagd dat aannemelijk te maken. Dat intern een opdracht tot verzending is gegeven en het feit dat een andere indiener van een zienswijze het bestreden besluit wel heeft ontvangen, zijn daarvoor onvoldoende.
4.4.4.
Gedeputeerde staten en ook [naam derde partij 1] hebben zich daarnaast op het standpunt gesteld dat het verzuim om van het bestreden besluit mededeling te doen aan eiseressen, onverlet laat dat het op de weg van eiseressen had gelegen om actief te informeren naar de stand van zaken. Doordat eiseressen dat hebben nagelaten is er volgens gedeputeerde staten en [naam derde partij 1] geen sprake van een situatie waarin redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eiseressen in verzuim waren. Gedeputeerde staten en [naam derde partij 1] hebben er daarbij nog op gewezen dat eiseressen gelet op de geldende beslistermijn konden verwachten dat er een besluit genomen zou worden. Dat besluit is bovendien ook op de juiste wijze (digitaal) bekendgemaakt. Er stond dan ook niets in de weg stond aan kennisname van het bestreden besluit door eiseressen. Dat eiseressen de publicatie over het hoofd hebben gezien, dient voor hun rekening en risico te komen. Gedeputeerde staten en [naam derde partij 1] hebben daarbij gewezen op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 februari 2012 (Afdeling, ECLI:NL:RVS:2012:BV6543).
4.4.5.
Zoals de Afdeling in deze uitspraak heeft geoordeeld, mag de indiener van een zienswijze er in beginsel gerechtvaardigd op vertrouwen dat hij persoonlijk een kennisgeving van het besluit ontvangt. In de omstandigheden van het geval dat ter beoordeling voorlag, zag de Afdeling aanleiding de termijnoverschrijding desondanks niet verschoonbaar te achten. In het feit dat er voor het nemen van een besluit een (niet fatale) beslistermijn gold, hadden de eisers in die zaak volgens de Afdeling aanleiding moeten zien om binnen een redelijke termijn na het verstrijken van de beslistermijn bij het bestuursorgaan te informeren naar de voortgang van de procedure.
4.4.6.
De rechtbank ziet in die uitspraak geen aanleiding om ook in de zaak die nu ter beoordeling voorligt te oordelen dat eiseressen in verzuim waren, omdat zij hebben nagelaten actief naar de stand van zaken te informeren. De rechtbank overweegt daarbij dat wanneer van indieners van een zienswijze in zijn algemeenheid zou worden verlangd dat zij na het verstrijken van een niet fatale beslistermijn actief informeren naar de stand van zaken, het uitgangspunt dat zij er gerechtvaardigd op kunnen vertrouwen dat zij persoonlijk een kennisgeving van het besluit ontvangen geweld zou worden aangedaan. Daar komt in dit geval bij dat de beslistermijn twee maal opgeschort is geweest: éénmaal gedurende ruim drie maanden wegens een verzoek om aanvullende gegevens van gedeputeerde staten en éénmaal gedurende ruim negen maanden op verzoek van [naam derde partij 1] Hoewel gedeputeerde staten en [naam derde partij 1] terecht hebben opgemerkt dat de beslistermijn na de terinzagelegging van het ontwerpbesluit niet meer opgeschort is geweest, draagt het eerder herhaaldelijk opschorten van de termijn niet bij aan de duidelijkheid over het einde van de beslistermijn. Ook het feit dat gedeputeerde staten, zoals eiseressen ter zitting onbetwist hebben gesteld, derden niet actief informeren over eventuele opschortingen van de beslistermijn draagt niet bij aan de duidelijkheid over het einde daarvan. Eiseressen konden dus niet weten of na de terinzagelegging van het ontwerp de beslistermijn niet opnieuw opgeschort was, tenzij zij ook dáár zelf actief navraag naar zouden doen. In dit geval was geenszins ondenkbaar dat de beslistermijn opnieuw was opgeschort, gelet op de toenmalige ontwikkelingen in de rechtspraak ten aanzien van de PAS. Onder deze omstandigheden kon niet van eiseressen worden verlangd dat zij binnen een redelijke termijn na het verstrijken van de beslistermijn zelf actief navraag deden naar de stand van zaken, maar mochten zij erop vertrouwen dat het besluit aan hen als indieners van een zienswijze zou worden toegestuurd. Dat het besluit wel digitaal bekend is gemaakt in het provinciaal blad doet aan dat gerechtvaardigde vertrouwen niets af.
Onverwijld beroep ingesteld?
4.5.1.
Op grond van vaste rechtspraak is er sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb, als een betrokkene binnen twee weken nadat hij van het besluit op de hoogte is geraakt, alsnog beroep instelt. Dit uitgangspunt is tussen partijen overigens ook niet in geschil. Dat brengt mee dat moet worden vastgesteld wanneer eiseressen bekend zijn geworden met het bestaan van het besluit. Niet nodig is dat eiseressen kennis hebben kunnen nemen van de exacte inhoud van het besluit.
4.5.2.
Het beroep is op 30 maart 2020 ingediend.
4.5.3.
Eiseressen hebben desgevraagd verklaard dat zij op 18 maart 2020 bekend zijn geraakt met het bestaan van het bestreden besluit. Op die datum hebben zij voor het eerst kennis genomen van het ontwerpbesluit voor een revisievergunning van [naam derde partij 1] In dat ontwerp is verwezen naar het bestreden besluit. Het ontwerpbesluit voor de revisievergunning is aan hen toegestuurd door een derde, te weten mevrouw [naam vrouw] . Ter onderbouwing daarvan hebben eiseressen gewezen op een e-mail van 18 maart 2020 van [naam vrouw] .
4.5.4.
Gedeputeerde staten en [naam derde partij 1] . hebben erop gewezen dat gedeputeerde staten het bestreden besluit al op 20 augustus 2019 aan [naam vrouw] hebben toegestuurd, na een daartoe strekkend verzoek van [naam vrouw] . Daarnaast is het ontwerpbesluit van de revisievergunning al op 27 februari 2020 ter inzage gelegd. Dat zou volgens gedeputeerde staten kunnen betekenen dat eiseressen al eerder op de hoogte konden zijn van het bestreden besluit. In dat geval hebben eiseressen het beroep niet onverwijld ingediend.
4.5.5.
De stelling dat eiseressen op een eerder tijdstip op de hoogte kónden zijn van het bestreden besluit, betekent niet dat eiseressen daadwerkelijk eerder dan 18 maart 2020 op de hoogte waren van het bestreden besluit. Gedeputeerde staten en [naam derde partij 1] zijn er niet in geslaagd dat aannemelijk te maken. De enkele stelling dat het moeilijk te geloven is dat [naam vrouw] niet eerder contact heeft gehad met eiseressen over het bestreden besluit, is daarvoor onvoldoende.
4.5.6.
Gelet op het voorgaande moet het ervoor worden gehouden dat eiseressen niet eerder dan op 18 maart 2020 bekend zijn geworden met het bestaan van het bestreden besluit. Nu eiseressen binnen twee weken na die datum beroep hebben ingesteld tegen het bestreden besluit is de termijnoverschrijding naar het oordeel van de rechtbank verschoonbaar.
Conclusie ten aanzien van ontvankelijkheid beroep
4.6.
Het beroep is naar het oordeel van de rechtbank ontvankelijk.
Inhoudelijke beoordeling beroep.
5. Bij het bestreden besluit hebben gedeputeerde staten aan [naam derde partij 1] op grond van artikel 2.7 van de Wnb en met toepassing van de PAS een vergunning verleend. Aan de vergunningverlening ligt ten grondslag dat volgens gedeputeerde staten op grond van de passende beoordeling van de PAS kan worden geconcludeerd dat er geen afname van de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in Natura-2000 gebieden of een significant verstorend effect is op de soorten waarvoor deze gebieden zijn aangewezen.
5.1.
Eiseressen hebben in beroep -samengevat- gesteld dat de vergunning niet kon worden verleend onder verwijzing naar de passende beoordeling die voor de PAS is gemaakt, omdat de passende beoordeling en de PAS niet voldoen aan artikel 6 van de Habitatrichtlijn.
5.2.
Deze beroepsgrond slaagt. De Afdeling heeft in de uitspraken van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603 en ECLI:NL:RVS:2019:1604, geoordeeld dat de passende beoordeling die aan de PAS ten grondslag ligt niet voldoet aan de eisen die uit artikel 6 van de Habitatrichtlijn voortvloeien. Dit betekent dat gedeputeerde staten de vergunning niet konden verlenen onder verwijzing naar de passende beoordeling die voor de PAS is gemaakt. Het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 2.8 van de Wnb.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is moeten gedeputeerde staten het griffierecht aan eiseressen vergoeden en krijgen eiseressen ook een vergoeding voor hun proceskosten.
Gedeputeerde staten moeten deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.518,- omdat de gemachtigde van eiseressen een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder is niet gebleken van kosten die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 19 december 2018;
- bepaalt dat gedeputeerde staten het griffierecht van € 354,- aan eiseressen moeten vergoeden;
- veroordeelt gedeputeerde staten tot betaling van € 1.518,- aan proceskosten aan eiseressen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.J.C. Goorden, griffier, op 27 juli 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.artikel 6:8, vierde lid, van de Awb
2.artikel 6:7 van de Awb
3.artikel 3:44, eerste lid, aanhef en onder b van de Awb