ECLI:NL:RBZWB:2022:4200

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 juli 2022
Publicatiedatum
27 juli 2022
Zaaknummer
9666418 CV EXPL 22-455
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van loon op basis van overeenkomst van opdracht tussen acteur en De Efteling

In deze zaak vordert eiser, een acteur, betaling van loon van De Efteling op basis van een overeenkomst van opdracht. Eiser stelt dat hij recht heeft op betaling omdat de bepaalde periode waarin hij zou optreden is verstreken, zonder dat hij is opgeroepen. De Efteling betwist dit en stelt dat de overeenkomst nog steeds van kracht is, omdat de attractie waarvoor eiser zou optreden nog niet gerealiseerd is. De kantonrechter oordeelt dat de overeenkomst niet van rechtswege is geëindigd en dat de uitvoering van de opdracht afhankelijk is van de realisatie van de attractie. Eiser heeft geen recht op betaling, omdat hij niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen uit de overeenkomst door niet op te treden. De vordering van eiser wordt afgewezen en hij wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Tilburg
zaak/rolnr.: 9666418 CV EXPL 22-455
vonnis – bij vervroeging – d.d. 27 juli 2022
inzake
[eiser] ,
wonende te Abcoude,
eiser, verder te noemen: “ [eiser] ”,
gemachtigde: [eiser] , werkzaam als advocaat bij BG.Legal,
tegen
de besloten vennootschap De Efteling B.V.,
statutair gevestigd te Loon op Zand en kantoorhoudende te (5171 KW) Kaatsheuvel aan het adres Europalaan 1,
gedaagde, verder te noemen: “De Efteling”,
gemachtigde: mr. P.P.J. Elshof, werkzaam als advocaat bij Cees Advocaten.

1.Het verloop van het geding

1.1.
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. het tussenvonnis van 23 maart 2022 met de daarin genoemde stukken;
b. de aantekeningen van de griffier van de zitting die op 27 juni 2022 heeft plaatsgevonden,
c. de spreekaantekeningen van Heuvelmans, die ter zitting zijn overgelegd.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
[eiser] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, De Efteling te veroordelen tot betaling van € 21.779,72, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over € 20.437,50 vanaf 26 januari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van De Efteling in de proceskosten en de nakosten, beiden te vermeerderen met de wettelijke rente.
2.2.
De Efteling concludeert, uitvoerbaar bij voorraad, tot het niet-ontvankelijk verklaren van [eiser] in zijn vordering, dan wel tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten, inclusief de nakosten.

3.De beoordeling

3.1.
Tussen partijen staat het volgende vast.
- [eiser] en De Efteling zijn op 6 september 2018 een overeenkomst van opdracht aangegaan (verder te noemen: “de overeenkomst”).
 In 2.1 van de overeenkomst is geschreven:
“De Acteur zal ter zake de Rol een acteeropdracht verrichten (hierna: de Opdracht’). De Opdracht zal worden verricht in de periode vanaf najaar 2018 t/m opening attractie medio 2020/2021, oplevering afhankelijk van vergunning aanvraag en realisatie. De inzet zal op basis van afroep maar na verwacht circa op 25 speeldagen uitkomen.”.
 In 6.1 van de overeenkomst is geschreven:
“Met uitzondering van de in het vorige artikel en de in het volgende artikel opgenomen overdracht van rechten en verleende toestemming (alsmede eventuele andere bepalingen die de strekking hebben zich over de toekomst uit te strekken), geldt deze Overeenkomst voor wat betreft de Opdracht voor bepaalde tijd. Deze Overeenkomst gaat in op het moment van ondertekening daarvan en eindigt van rechtswege aan het einde van de in artikel 2.1 bedoelde termijn.”.
 In 6.2 van de overeenkomst is geschreven:
“In aanvulling op artikel 6.1 is elke partij gerechtigd om deze Overeenkomst met onmiddellijke ingang door middel van een aangetekende brief aan de wederpartij te beëindigen, indien de wederpartij ernstig tekortschiet in de nakoming van haar verplichtingen uit de Overeenkomst.”.
  • Op 17 oktober 2018 heeft [eiser] , via contactpersoon de heer [naam] (verder te noemen: “ [naam] ”), naar De Efteling gemaild:
  • Hierop heeft [naam] op 18 oktober 2018 per mail gereageerd:
“Uitstel van de attractie omstreeks een jaar, maar dat wil niet zeggen dat we de aanlooptijd verkorten. Maar daar is nog een[toevoeging kantonrechter: bedoeld is ‘geen’]
beslissing in genomen.”.
- [eiser] is tot op heden niet opgeroepen door De Efteling.
3.2.
[eiser] legt – samengevat – aan zijn vordering het volgende ten grondslag.
[eiser] is met De Efteling overeengekomen dat hij op grond van de overeenkomst een rol zal spelen in een bepaalde periode, die vooraf is afgebakend. Nu deze bepaalde periode is verstreken, houdt [eiser] De Efteling aan haar betaalverplichtingen uit het contract. [eiser] heeft hierbij zijn factuur gebaseerd op de inschatting die is gemaakt in artikel 2.1 van de overeenkomst en heeft voor dat aantal dagen de dag gage gefactureerd tegen het overeengekomen tarief. Het voorgaande vordert hij vermeerderd met rente en kosten.
3.3.
De Efteling voert – samengevat – het volgende verweer.
Aangezien de attractie nog niet is gerealiseerd, is het niet zo dat de overeenkomst medio 2020/2021 van rechtswege is geëindigd. Nu [eiser] door De Efteling niet is opgeroepen voor een acteeropdracht en er geen productieschema tussen partijen is overeengekomen, is De Efteling geen enkele vergoeding uit hoofde van de overeenkomst verschuldigd. Daarbij komt aan De Efteling (inmiddels) een beroep op ontbinding van de overeenkomst toe, dan wel (subsidiair) een beroep op opzegging op grond van artikel 6.2 van de overeenkomst, aangezien [eiser] heeft aangegeven de overeenkomst niet meer te zullen nakomen, waardoor er sprake is van schuldeisersverzuim.
3.4.
De kantonrechter overweegt als volgt. Partijen verschillen van mening over hoe de bepaalde tijd (en het hieraan gekoppelde rechtsgevolg) zoals genoemd in de artikelen 2.1 en 6.1 van de overeenkomst moet worden uitgelegd. De kantonrechter is van oordeel dat, anders dan [eiser] zegt, de bepaalde tijd in deze artikelen niet zo moet worden uitgelegd dat hiermee een strikt afgebakende periode in de zin van (concrete) data is afgesproken, maar dat er hier sprake is van een bepaalde periode, afhankelijk van bepaalde omstandigheden, namelijk
“opening attractie (…), oplevering afhankelijk van vergunning aanvraag en realisatie.”.Dit betekent dat de overeenkomst in dit geval dus niet (van rechtswege) is geëindigd na het verstrijken van de genoemde “medio 2020/2021”, maar dat het moment van uitvoeren van de opdracht afhankelijk is van het intreden van voornoemde omstandigheden.
3.5.
Dit wordt naar het oordeel van de kantonrechter bevestigd in de e-mail van 18 oktober 2018, waarin aan [eiser] wordt medegedeeld dat uitstel van de attractie niet betekent dat de aanlooptijd wordt verkort. De kantonrechter volgt hierbij de uitleg van De Efteling, dat dit betekent dat de aanlooptijd naar de attractie in zijn geheel verschuift naar later in de tijd. Bij de kennelijk door [eiser] voorgestane uitleg dat de einddatum altijd medio 2020/2021 zou blijven, zou de aanlooptijd immers wel worden ingekort omdat die aanlooptijd later begint.
3.6.
De kantonrechter overweegt daarbij dat artikel 2.1 van de overeenkomst weliswaar grammaticaal niet geheel zuiver is, maar dat deze bepaling niet zo onduidelijk is dat om die reden het door [eiser] gestelde contra proferentum beginsel dient te worden toegepast. Hierdoor kan de discussie ook in het midden worden gelaten of Heuvelmans juridische bijstand heeft gehad bij het sluiten van de overeenkomst.
3.7.
Nu vast staat dat de betreffende attractie nog niet gerealiseerd en/of geopend is, volgt uit het voorgaande dat De Efteling nog tot uitvoering van de opdracht had kunnen overgaan en [eiser] , nu hij nog geen werkzaamheden voor De Efteling heeft verricht, nog geen nakoming van de betaalverplichting kan vorderen. Hoe lang [eiser] daar, gelet op zijn beroep op redelijkheid en billijkheid, op dient te wachten hoeft in dit geval niet beantwoord te worden. [eiser] geeft in de dagvaarding (onder randnummer 31) immers zelf aan dat hij niet meer kan/wil acteren voor De Efteling en dus de overeenkomst niet meer zal nakomen. Door die opmerking is [eiser] in schuldeisersverzuim en kan hij geen nakoming van de overeenkomst vorderen (zie artikelen 6:58 BW en 3:296 BW).
3.8.
Bovendien is de overeenkomst inmiddels geëindigd doordat De Efteling een – naar het oordeel van de kantonrechter – geslaagd beroep doet op ontbinding van de overeenkomst (zie artikel 6:265 BW) en/of (meer subsidiair) geslaagd beroep doet op artikel 6.2 van de overeenkomst, omdat [eiser] heeft aangegeven in het geheel niet meer te willen/zullen nakomen. Hierdoor kan het schuldeisersverzuim dus ook niet meer worden hersteld.
3.9.
Dit betekent dat de vordering – inclusief de hierbij gevorderde rente en kosten – dient te worden afgewezen.
3.10.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden aan de zijde van De Efteling tot op heden berekend op € 996,- (twee punten van € 498,- voor de conclusie van antwoord en de zitting).
3.11.
De nakosten zullen voorwaardelijk worden toegewezen, voor zover nakosten gemaakt zullen worden en [eiser] niet vrijwillig binnen veertien dagen na aanschrijving van De Efteling aan de proceskostenveroordeling in het vonnis heeft voldaan. De nakosten zullen worden begroot conform landelijk beleid tot een half salarispunt (met een maximum van € 124,-), zijnde een bedrag van € 124,-. Dit bedrag wordt vermeerderd met de betekeningkosten van het vonnis indien het vonnis na de hiervoor genoemde termijn is betekend.

4.De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, aan de zijde van De Efteling tot op heden berekend op € 996,- als salaris voor de gemachtigde van De Efteling;
veroordeelt [eiser] om aan De Efteling te betalen de nakosten, welke voorwaardelijk worden begroot op € 124,- voor het geval dat [eiser] gedurende 14 dagen na aanschrijving door De Efteling niet heeft voldaan aan de bij dit vonnis uitgesproken veroordeling, te vermeerderen met de betekeningkosten van het vonnis indien het vonnis na die termijn is betekend;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Hindriks en – bij vervroeging – in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2022.