ECLI:NL:RBZWB:2022:4277

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 augustus 2022
Publicatiedatum
29 juli 2022
Zaaknummer
AWB- 21_4103
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een omgevingsvergunning voor de verbouwing van een bedrijfsruimte tot appartementen met betrekking tot privaatrechtelijke belemmeringen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 augustus 2022, wordt het beroep van eiser tegen de verleende omgevingsvergunning voor de verbouwing van een bedrijfsruimte met bijbehorende bedrijfswoning tot zes appartementen beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door een gemachtigde, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Middelburg, dat op 18 mei 2021 de omgevingsvergunning heeft verleend. Eiser stelt dat de vergunning in strijd is met artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek, omdat het bouwplan zich binnen twee meter van de erfgrens bevindt en er een inbreuk op zijn privacy zou zijn door het zicht vanaf het dakterras en balkon op zijn tuin.

De rechtbank heeft het beroep op 21 juni 2022 behandeld, waarbij de gemachtigden van eiser, het college en de vergunninghoudster aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat er geen evidente privaatrechtelijke belemmering is voor de uitvoering van het bouwplan. De rechtbank wijst erop dat er een verschil bestaat tussen rechtstreeks uitzicht en schuin of zijdelings zicht, en dat het zijdelings zicht op de tuin van eiser niet voldoende is om de vergunning te weigeren. Bovendien heeft de vergunninghoudster aangeboden een ondoorzichtig scherm te plaatsen om het zicht te beperken.

De rechtbank oordeelt dat het college in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen en verklaart het beroep van eiser ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/4103

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 augustus 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaats 1] , eiser,

gemachtigde [naam gemachtigde] ,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Middelburg, verweerder.
Als derde-partij heeft aan de zaak deelgenomen:
[naam vergunninghoudster], uit [plaats 2] (vergunninghoudster),
Gemachtigde: [naam gemachtigde vergunninghoudster] .

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de verbouwing van een bedrijfsruimte met bedrijfswoning tot zes appartementen op het adres [naam adres] 41-34 te [plaats 1] .
Met het besluit van 18 mei 2021 (primair besluit) heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van een bedrijfsruimte met bijbehorende bedrijfswoning tot zes appartementen op het adres [naam adres] 41-34 te [plaats 1] . Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 24 augustus 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 21 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van het college en de gemachtigde van vergunninghoudster.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank beoordeelt de verleende omgevingsvergunning onder meer aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
1.1.
Op 17 februari 2021 heeft vergunninghoudster een omgevingsvergunning aangevraagd voor het verbouwen van een bedrijfsruimte en een bedrijfsgebouw tot zes appartementen aan het adres [naam adres] 41-43 te [plaats 1] .
1.2.
Bij besluit van 18 mei 2021 (primair besluit) heeft het college de omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van de bedrijfsruimte met de bijbehorende bedrijfswoning tot zes appartementen.
1.3.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. Het bezwaar is besproken bij de hoorzitting van de Commissie bezwaarschriften [plaats 1] , kamer algemene zaken (hierna: de bezwaarschriftencommissie) op 15 juli 2021. Daarnaast heeft de bezwaarschriftencommissie het college geadviseerd om het bezwaar ongegrond te verklaren en het primaire besluit in stand te laten.
1.4.
Bij besluit van 24 augustus 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
1.5.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Standpunt van eiser
2. Eiser heeft, samengevat, aangevoerd dat het college ten onrechte een omgevingsvergunning heeft verleend. Het bouwplan wordt volgens eiser gerealiseerd binnen twee meter van de erfgrens en is daarom in strijd met artikel 5:50, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek. Er wordt een raam van eiser geblindeerd. Daarnaast maken de in het bouwplan opgenomen dakterras en balkon inbreuk op zijn privacy, omdat er vanaf daar rechtstreeks zicht is op zijn tuin.
Wettelijk kader
3. Op grond van artikel 5:50, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek is het niet geoorloofd binnen twee meter van de grenslijn van dit erf vensters of andere muuropeningen, dan wel balkons of soortgelijke werken te hebben, voor zover deze op dit erf uitzicht geven, tenzij de eigenaar van het naburige erf daartoe toestemming heeft gegeven.
Is er sprake van een evident privaatrechtelijke belemmering?
4.1.
De rechtbank begrijpt de beroepsgrond van eiser zo, dat eiser vindt dat er een privaatrechtelijke belemmering aan de uitvoerbaarheid van het bouwplan in de weg staat en dat de omgevingsvergunning om die reden had moeten worden geweigerd.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRvS) is voor het oordeel van de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening in de weg staat, slechts aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijk rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit. De bestuursrechter dient derhalve te toetsen of op grond van artikel 5:50 van het BW een evidente privaatrechtelijke belemmering moet worden aangenomen. [1]
Tussen partijen staat vast dat het dakterras en het balkon binnen twee meter van de erfgrens worden gerealiseerd. Dit betekent echter niet zonder meer dat er sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering. De feitelijke situatie is daarbij van belang.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat uit jurisprudentie van de ABRvS volgt dat uit de bewoordingen van artikel 5:50 van het BW kan worden afgeleid dat er een verschil bestaat tussen rechtstreeks uitzicht en schuin of zijdelings zicht. Uit de bewoordingen kan niet zonder meer worden afgeleid dat onder het daarin verwoorde verbod ook schuin zicht dient te worden begrepen. [2]
De rechtbank is van oordeel dat er in deze situatie geen sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering. Vanaf het balkon is er een zijdelings zicht op de tuin van eiser. Dit zicht zorgt echter niet voor een zodanige evident privaatrechtelijke belemmering dat daardoor de vergunning niet had kunnen worden verleend. Daar komt ook bij dat vergunninghoudster heeft aangegeven bereid te zijn een ondoorzichtig scherm van 1,80 meter hoog aan de zijkant van het balkon te plaatsen, zodat het zijdelingse zicht op de tuin van eiser wordt weggenomen. Dit betekent dat de belemmering die zou voortvloeien uit artikel 5:50 van het BW niet evident is en ook niet aan de verlening van de gevraagde omgevingsvergunning in de weg kan staan.

Conclusie en gevolgen

5. Uit het voorgaande volgt dat het college in redelijkheid een omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen voor het bouwplan. Het beroep van eiser is daarom ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier op 2 augustus 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ABRvS 25 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2487.
2.Zie bijvoorbeeld ABRvS 22 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1106 en ABRvS 31 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3539.