ECLI:NL:RBZWB:2022:4405

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 augustus 2022
Publicatiedatum
3 augustus 2022
Zaaknummer
19_644 tot en met 19_646
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.J. van Dam
  • A.F.M.Q. van Dooren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding en griffierecht na intrekking van beroepen inzake aanslagen inkomstenbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 augustus 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een belanghebbende en de inspecteur van de belastingdienst. De belanghebbende had aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd gekregen voor de jaren 2011, 2012 en 2013. Na bezwaar tegen deze aanslagen heeft de inspecteur de bezwaren voor de jaren 2011 en 2012 afgewezen, terwijl hij voor 2013 deels tegemoetkwam aan het bezwaar. De belanghebbende heeft vervolgens beroep ingesteld, maar op 28 juni 2022 deze beroepen ingetrokken. Bij de intrekking verzocht hij de inspecteur te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht, omdat hij een aanvraag had gedaan voor een tegemoetkoming op grond van de Regeling Tijdelijke Tegemoetkoming Rijnvarenden, waarvoor de aanslag definitief moest zijn.

De rechtbank heeft de inspecteur in de gelegenheid gesteld te reageren op de verzoeken. De inspecteur stelde dat er geen gegronde beroepen waren, omdat de belanghebbende door de intrekking berustte in het Nederlandse sociale zekerheidsstelsel. De rechtbank heeft vervolgens op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat de verzoeken om proceskostenvergoeding en griffierecht ongegrond waren, omdat de intrekking van de beroepen niet het gevolg was van tegemoetkoming door de inspecteur. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om de inspecteur te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten of het griffierecht, en wees de verzoeken af.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 19/644 tot en met 19/646

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 augustus 2022 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [woonplaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. M.J. van Dam),
en

de inspecteur van de belastingdienst, inspecteur.

Procesverloop

De inspecteur heeft aan belanghebbende aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2011, 2012 en 2013 opgelegd.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de opgelegde aanslagen. De inspecteur heeft die bezwaren voor de jaren 2011 en 2012 afgewezen. Voor het jaar 2013 is de inspecteur deels aan het bezwaar tegemoetgekomen (de bestreden besluiten).
Belanghebbende heeft tegen de bestreden besluiten beroepen ingesteld. Op 28 juni 2022 heeft belanghebbende de beroepen ingetrokken met daarbij het verzoek de inspecteur te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht. Belanghebbende heeft de beroepen ingetrokken omdat hij een aanvraag heeft gedaan voor een tegemoetkoming wegens dubbele premieheffing op grond van de Regeling Tijdelijke Tegemoetkoming Rijnvarenden [1] (de Regeling) en voor toepassing van die Regeling als voorwaarde geldt dat de aanslag definitief vaststaat.
De rechtbank heeft de inspecteur in de gelegenheid gesteld te reageren op de verzoeken.
De inspecteur heeft de rechtbank op 18 juli 2022 meegedeeld dat er zijns inziens geen sprake is van gegronde beroepen omdat belanghebbende door de intrekking van de beroepen berust in het op hem van toepassing zijn van het Nederlandse sociale zekerheidsstelsel. De inspecteur ziet geen reden voor een veroordeling in proceskosten of griffierecht.
Belanghebbende heeft naar aanleiding van de reactie van de inspecteur een brief gestuurd. Deze brief is in kopie ter info aan de inspecteur doorgestuurd.

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenvergoeding en vergoeding van griffierecht.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten.
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop kan niet worden gezegd dat de beroepen zijn ingetrokken omdat de inspecteur is tegemoet gekomen aan belanghebbende. De aanslagen zijn door de inspecteur immers niet (nader) verminderd. De omstandigheid dat mogelijk – zoals belanghebbende heeft gesteld – een (nadere) vermindering van de aanslagen te verwachten is door toepassing van de Regeling na de intrekking van de beroepen, omdat daardoor is voldaan aan de voorwaarde voor toepassing van de Regeling, kan niet leiden tot het oordeel dat de inspecteur aan belanghebbende is tegemoetgekomen in de onderhavige procedures. De beoordeling of, en zo ja, in hoeverre belanghebbende in aanmerking komt voor een tegemoetkoming op grond van de Regeling is immers een andere procedure en staat in zoverre los van de onderhavige procedures.
Uit het voorgaande volgt dat er geen aanleiding is om de inspecteur te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank ziet ook geen aanleiding om te bepalen dat inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht moet vergoeden.
De verzoeken worden daarom als kennelijk ongegrond afgewezen.

Beslissing

De rechtbank wijst de verzoeken af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. mr. A.F.M.Q. van Dooren, rechter, in aanwezigheid van mr. W.C.C. Koreman-de Bok, griffier, op 2 augustus 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden. De werking van deze uitspraak wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van verzet is verstreken of, indien verzet wordt ingesteld, op dat verzet is beslist.

Voetnoten

1.Staatscourant 2021, 50396.