ECLI:NL:RBZWB:2022:4408

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 augustus 2022
Publicatiedatum
3 augustus 2022
Zaaknummer
20_8586
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.F.M.Q. van Dooren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding en griffierecht na intrekking beroep inzake aanslag inkomstenbelasting

Op 2 augustus 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een belanghebbende en de inspecteur van de belastingdienst. De zaak betreft een verzoek om ambtshalve vermindering van een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2013. De inspecteur had eerder de aanslag op 9 november 2019 ambtshalve verminderd, maar een verder verzoek van de belanghebbende om vermindering werd op 20 april 2020 afgewezen. Hiertegen maakte de belanghebbende bezwaar, maar dit bezwaar werd op 14 augustus 2020 afgewezen door de inspecteur.

De belanghebbende heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit, maar trok dit beroep op 28 juni 2022 in. Bij de intrekking van het beroep verzocht de belanghebbende de inspecteur te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht. De reden voor de intrekking was dat de belanghebbende een aanvraag had gedaan voor een tegemoetkoming wegens dubbele premieheffing op grond van de Regeling Tijdelijke Tegemoetkoming Rijnvarenden, waarbij als voorwaarde geldt dat de aanslag definitief vaststaat.

De rechtbank heeft de inspecteur in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek. De inspecteur stelde dat er geen sprake was van een gegrond beroep, omdat de belanghebbende door de intrekking berustte in het Nederlandse sociale zekerheidsstelsel. De rechtbank heeft vervolgens op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenvergoeding en griffierecht. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om de inspecteur te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten of het griffierecht, en wees het verzoek als kennelijk ongegrond af.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8586

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 augustus 2022 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [woonplaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. M.J. van Dam),
en

de inspecteur van de belastingdienst, inspecteur.

Procesverloop

Met dagtekening 31 december 2015 heeft de inspecteur aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2013 opgelegd (aanslagnummer [aanslagnummer] ). Na een verzoek om ambtshalve vermindering heeft de inspecteur de aanslag op 9 november 2019 ambtshalve verminderd.
Belanghebbende heeft op 20 april 2020 verzocht om een verdere ambtshalve vermindering van de aanslag. Dit verzoek heeft de inspecteur afgewezen. Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Op 14 augustus 2020 heeft de inspecteur dat bezwaar afgewezen (het bestreden besluit).
Belanghebbende heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Op 28 juni 2022 heeft belanghebbende het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek de inspecteur te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht. Belanghebbende heeft het beroep ingetrokken omdat hij een aanvraag heeft gedaan voor een tegemoetkoming wegens dubbele premieheffing op grond van de Regeling Tijdelijke Tegemoetkoming Rijnvarenden [1] (de Regeling) en voor toepassing van die Regeling als voorwaarde geldt dat de aanslag definitief vaststaat.
De rechtbank heeft de inspecteur in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek.
De inspecteur heeft de rechtbank op 18 juli 2022 meegedeeld dat er zijns inziens geen sprake is van een gegrond beroep omdat belanghebbende door de intrekking van het beroep berust in het op hem van toepassing zijn van het Nederlandse sociale zekerheidsstelsel. De inspecteur ziet geen reden voor een veroordeling in proceskosten of griffierecht.
Belanghebbende heeft naar aanleiding van de reactie van de inspecteur een brief gestuurd. Deze brief is in kopie ter info aan de inspecteur doorgestuurd.

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenvergoeding en vergoeding van griffierecht.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten.
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop kan niet worden gezegd dat het beroep is ingetrokken omdat de inspecteur is tegemoet gekomen aan belanghebbende. De aanslag, zoals die in 2019 ambtshalve was verminderd, is door de inspecteur immers niet nader verminderd. De omstandigheid dat mogelijk – zoals belanghebbende heeft gesteld – een nadere vermindering van die aanslag te verwachten is door toepassing van de Regeling na de intrekking van het beroep, omdat daardoor is voldaan aan de voorwaarde voor toepassing van de Regeling, kan niet leiden tot het oordeel dat de inspecteur aan belanghebbende is tegemoetgekomen in de onderhavige procedure. De beoordeling of, en zo ja, in hoeverre belanghebbende in aanmerking komt voor een tegemoetkoming op grond van de Regeling is immers een andere procedure en staat in zoverre los van de onderhavige procedure.
Uit het voorgaande volgt dat er geen aanleiding is om de inspecteur te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank ziet ook geen aanleiding om te bepalen dat inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht moet vergoeden.
Het verzoek wordt daarom als kennelijk ongegrond afgewezen.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. mr. A.F.M.Q. van Dooren, rechter, in aanwezigheid van mr. W.C.C. Koreman-de Bok, griffier, op 2 augustus 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden. De werking van deze uitspraak wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van verzet is verstreken of, indien verzet wordt ingesteld, op dat verzet is beslist.

Voetnoten

1.Staatscourant 2021, 50396.