ECLI:NL:RBZWB:2022:4409
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- A.F.M.Q. van Dooren
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking beroep inzake navorderingsaanslag inkomstenbelasting
Op 2 augustus 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een belanghebbende en de inspecteur van de belastingdienst. De zaak betreft een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2014, die op 1 mei 2018 door de inspecteur aan de belanghebbende is opgelegd. Na een ongegrondverklaring van het bezwaar door de inspecteur op 28 augustus 2019, heeft de belanghebbende beroep ingesteld. Op 28 juni 2022 heeft de belanghebbende het beroep ingetrokken, met het verzoek om de inspecteur te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht. Dit verzoek is gedaan omdat de belanghebbende een aanvraag heeft ingediend voor een tegemoetkoming op grond van de Regeling Tijdelijke Tegemoetkoming Rijnvarenden, waarbij als voorwaarde geldt dat de aanslag definitief vaststaat.
De rechtbank heeft de inspecteur in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek. De inspecteur heeft op 19 juli 2022 aangegeven dat er geen sprake is van een gegrond beroep, omdat de belanghebbende door de intrekking van het beroep berust in het Nederlandse sociale zekerheidsstelsel. De inspecteur heeft geen reden gezien om de belanghebbende te veroordelen in de proceskosten of het griffierecht. De rechtbank heeft vervolgens op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenvergoeding.
De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is om de inspecteur te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten, omdat het beroep is ingetrokken zonder dat de inspecteur aan de belanghebbende tegemoet is gekomen. De beoordeling van de tegemoetkoming op grond van de Regeling is een andere procedure en staat los van de onderhavige procedure. Het verzoek om vergoeding van proceskosten en griffierecht wordt daarom als kennelijk ongegrond afgewezen. De rechtbank wijst het verzoek af.