ECLI:NL:RBZWB:2022:4414

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 juli 2022
Publicatiedatum
3 augustus 2022
Zaaknummer
C/02/399206 HA RK 22-134
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • P. Peters
  • A. Holierhoek
  • M. Zander
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak met betrekking tot handel in verboden middelen

Op 26 juli 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een gedetineerde verdachte in een strafzaak betreffende handel in verboden middelen. Het wrakingsverzoek was gericht tegen de rechters die de hoofdzaak behandelden, op de gronden van vermeende vooringenomenheid. De verzoeker, bijgestaan door zijn raadsman mr. W.B.M. Bos, stelde dat de rechters de schijn van vooringenomenheid hadden gewekt door hun beslissing om bepaalde onderzoekswensen af te wijzen. Deze onderzoekswensen betroffen het horen van getuigen en het toevoegen van bewijsstukken aan het dossier. De rechters, mr. Kok, mr. Wijffels en mr. Schijns, verzetten zich tegen het wrakingsverzoek en stelden dat de motivering van hun beslissing niet als blijk van vooringenomenheid kon worden opgevat. De wrakingskamer oordeelde dat de verzoeker niet kon aantonen dat er sprake was van een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid. De rechtbank benadrukte dat een rechterlijke tussenbeslissing op zich geen grond voor wraking kan zijn, en dat de motivering van de beslissing niet anders kon worden verstaan dan als een neutrale beoordeling van de ingediende verzoeken. De rechtbank besloot het wrakingsverzoek af te wijzen en de behandeling van de hoofdzaak voort te zetten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie: Breda
Procedurenummer: C/02/399206 HA RK 22-134
Beslissing van 26 juli 2022 inzake het wrakingsverzoek ex artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[naam verzoeker] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
thans gedetineerd in P.I. Dordrecht,
verzoeker,
bijgestaan door zijn raadsman mr. W.B.M. Bos, advocaat te Oud-Beijerland.

1.Procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
- het op 5 juli 2022 ontvangen wrakingsverzoek;
- het proces-verbaal van de zitting van 5 juli 2022 van de meervoudige kamer van het team strafrecht van deze rechtbank in de hierna te noemen zaak (hierna: de hoofdzaak), naar aanleiding van welke zitting het verzoek tot wraking is gedaan;
- de reactie van de meervoudige kamer op het verzoek, gedateerd op 20 juli 2022.
Het wrakingsverzoek is door de wrakingskamer behandeld ter zitting van 22 juli 2022. Daarbij waren aanwezig de raadsman van verzoeker, de gewraakte rechters en de officier van justitie.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. Kok, mr. Wijffels en mr. Schijns, optredend als meervoudige kamer (hierna: de rechters), in de zaak met parketnummer 02/050229-22, op de gronden die verzoeker heeft uiteengezet in zijn wrakingsverzoek.
2.2.
De rechters berusten niet in het verzoek tot wraking.

3.Feiten

In de hoofdzaak wordt verzoeker verdacht van handel in verboden middelen.

4.Het standpunt van verzoeker

Verzoeker heeft aangevoerd, kort weergegeven, dat de rechters de schijn van vooringenomenheid hebben gewekt doordat:
 de onderbouwde onderzoekswensen van verzoeker, inhoudende het horen van een drietal officieren van justitie als getuigen en de toevoeging aan het procesdossier van
* een nader proces-verbaal dat door de officieren van het Landelijk Parket inzake 26Argus zal worden opgemaakt;
* de JIT-overeenkomst tussen Nederland, België en Frankrijk;
* het NFI rapport naar de betrouwbaarheid van de Sky-data;
zijn afgewezen;
  • bij de motivering daarvan allereerst is gesteld dat de uitkomsten van de verzochte onderzoekswensen niet bij kunnen dragen aan de beantwoording van de vragen in de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en voorts dat de inzet van de interceptietool en het gebruik van de daaruit voortkomende data rechtmatig moeten worden geacht. Indien echter uit nader onderzoek blijkt dat de rechtbank en de verdediging bewust door het Openbaar Ministerie zijn misleid, dan kan dit wel degelijk gevolgen hebben voor de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en dus voor de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv;
  • deze motivering van de beslissing betekent dat wat de verdediging tijdens de inhoudelijke behandeling ook naar voren zou brengen of als verweer zou voeren ten aanzien van de wijze waarop de Sky-hack heeft plaatsgevonden, de betrokkenheid van de Nederlandse autoriteiten bij de ontwikkeling van deze interceptietool, de betrokkenheid van de Nederlandse autoriteiten bij het initiëren van het Franse onderzoek, de betrouwbaarheid van de Sky-data, de rechtmatigheid van het verkregen bewijs of het al dan niet uitsluiten daarvan, de uitkomst hetzelfde zal zijn, nu de rechters de antwoorden op die vragen niet relevant achten voor de beantwoording van de vragen in de artikelen 348 en 350 Sv en alles voor rechtmatig gehouden dient te worden in verband met het internationale vertrouwensbeginsel.
Ter zitting van 22 juli 2022 is daaraan, namens verzoeker, toegevoegd dat de rechterlijke tussenbeslissing als zodanig geen grond voor wraking is, maar dat het wrakingsverzoek in dit geval is gebaseerd op de motivering van de beslissing en de gekozen bewoordingen daarvan. Van niet-ontvankelijkheid, zoals door de officier van justitie is gesteld, kan in de onderhavige situatie geen sprake zijn. De motivering van de beslissing is gegeven zonder dat enig voorbehoud is gemaakt ten aanzien van de relevantie van de uitkomst van de onderzoekswensen voor de beantwoording van de vragen in de artikelen 348 en 350 Sv. Verzoeker acht het onbegrijpelijk dat uit de gekozen bewoordingen zou moeten blijken dat geenszins beoogd is om vooruit te lopen op een definitieve beslissing op de te voeren verweren. Door het afwijzen van de onderzoekswensen zullen ter zake geen nadere stukken aan het dossier worden toegevoegd en daarmee is het voor verzoeker niet mogelijk om zijn verweren op andere wijze te onderbouwen dan is aangevoerd ter onderbouwing van de onderzoekswensen, hetgeen door de rechters, zonder enig voorbehoud, als irrelevant voor de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv is bestempeld. Hierdoor is bij verzoeker een gerechtvaardigde vrees ontstaan dat de rechters niet meer open zullen staan voor hetgeen verzoeker in een later stadium zal aanvoeren op de punten waarover de rechters ter zitting van 5 juli 2022 al een oordeel hebben gegeven.

5.Het standpunt van de rechters

De rechters hebben aangevoerd dat:
  • volgens vaste jurisprudentie een rechterlijke tussenbeslissing als zodanig nimmer grond voor wraking kan zijn, dat het uitgangspunt van het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich evenzeer ertegen verzet dat de motivering van een tussenbeslissing grond kan vormen voor wraking, ook als het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering, tenzij de motivering van een (tussen)beslissing niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar gegeven heeft;
  • van die uitzonderingssituatie in het onderhavige geval geen sprake is, nu de overwegingen van de rechtbank in onderlinge samenhang dienen te worden gelezen en daarbij geen definitief oordeel is gegeven over de rechtmatigheid en betrouwbaarheid van de Sky-data, de rechtmatigheid van het verkregen bewijs of de gestelde misleiding door het OM. Hoewel geen termen als ‘voorshands’ zijn gebruikt, wordt in de motivering van de beslissing expliciet verwezen naar hetgeen ‘vandaag door de verdediging is aangevoerd’ en dat de rechters ‘geen aanknopingspunten hebben gehoord’;
  • uit die bewoordingen duidelijk kan worden opgemaakt dat geenszins is beoogd om vooruit te lopen op een definitieve beslissing over tijdens de inhoudelijke behandeling mogelijk te voeren verweren, maar uitsluitend is beslist op de verzoeken die zijn ingediend op de zitting van 5 juli 2022, in het licht van de tijdens die zitting gegeven onderbouwing daarvan.

6.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie stelt dat:
  • de tussenbeslissing van de rechters als uitspraak kan worden beschouwd en dat verzoeker niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het wrakingsverzoek, nu dat verzoek na deze uitspraak schriftelijk is ingediend. Mocht verzoeker wel ontvankelijk wordt verklaard in zijn verzoek dan stelt de officier dat:
  • wraking volgens vaste jurisprudentie geen middel is dat ertoe strekt om op te kunnen komen tegen onwelgevallige (tussen)beslissingen, ook indien op de motivering van die beslissing het nodige is aan te merken of indien enige motivering ontbreekt, maar dat slechts sprake is van een wrakingsgrond als ‘in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve omstandigheden gemeten’ blijkt van vooringenomenheid van de rechter, waardoor sprake moet zijn van een uitzonderlijk geval;
  • uit het wrakingsverzoek niet anders kan worden afgeleid dan dat verzoeker het niet eens is met een beslissing van de rechters, hetgeen geen grond voor wraking oplevert waardoor het verzoek als ongegrond dient te worden afgewezen, nu uit de motivering van de beslissing niet blijkt van vooringenomenheid van de rechters.

7.De beoordeling

Beoordelingskader
7.1
Op grond van artikel 512 Sv kan een verdachte of het Openbaar Ministerie elk van de rechters die een strafzaak behandelt wraken op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
7.2
Voorop moet worden gesteld, dat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van een rechter als uitgangspunt dient, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat een rechter ten aanzien van een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
7.3
Uit vaste jurisprudentie (ECLI:NL:HR:2018:1413) volgt dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken met zich brengt dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking, nu wraking geen verkapt rechtsmiddel is en dat de wrakingskamer geen oordeel toekomt over de juistheid van een (tussen)beslissing noch over verzuim mag beslissen, omdat dit oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van aanwending van een rechtsmiddel is belast met de behandeling van de zaak. Ook bij de beantwoording van de vraag in hoeverre dit geldt voor de motivering van een (tussen)beslissing geldt als uitgangspunt dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van een (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
7.4
Nu verzoeker zijn verzoek grondt op het feit dat de motivering van de afwijzing van zijn onderzoekswensen in de tussenbeslissing bij hem de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt, is hij, gelet op het voorgaande, ontvankelijk in zijn verzoek.
Beoordeling van de gronden
7.5
Naar het oordeel van de wrakingskamer kan uit geen van de door verzoeker aangevoerde wrakingsgronden, ook niet in onderlinge samenhang bezien, een zwaarwegende omstandigheid als bedoeld in 7.2 worden afgeleid. De wrakingskamer overweegt daartoe als volgt.
7.6
De wrakingskamer stelt vast dat de rechters in de motivering van de afwijzing van de onderzoekswensen van verzoeker zijn gestart met de overweging dat het internationale vertrouwensbeginsel ten aanzien van de inzet van de interceptietool door de Franse autoriteiten het uitgangspunt is en blijft. Vervolgens hebben de rechters geoordeeld dat de inbreng van Nederland bij de ontwikkeling daarvan irrelevant is voor de beantwoording van de vragen in de artikelen 348 en 350 Sv.
7.7
De wrakingskamer is van oordeel dat deze woordkeuze ongelukkig is en bij verzoeker aanvankelijk de indruk kan hebben gewekt dat, zonder voorbehoud, vooruit is gelopen op eventueel tijdens de inhoudelijke behandeling ter zake nog te voeren verweren en de daarop te nemen definitieve beslissingen, nu bewoordingen die op een voorlopig oordeel duiden bij de aanvang van de motivering niet zijn gebruikt. De rechters hebben evenwel vervolgens overwogen: ‘
Dat wat vandaag door de verdediging is aangevoerd maakt deze overwegingen en uitgangspunten niet anders. Verder heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gehoord dat er sprake zou zijn geweest van onrechtmatigheden voorafgaand aan het JIT.’ Deze overwegingen geven er blijk van dat de rechters zich bij het nemen van de tussenbeslissing hebben gebaseerd op de onderbouwing van de onderzoekswensen van verzoeker, zoals die ten tijde van de regiezitting op 5 juli 2022 aan de rechters is voorgehouden. Uit de volledige motivering van de rechters om de onderzoekswensen van verzoeker af te wijzen, in onderlinge samenhang bezien, kan dus niet worden afgeleid dat daarmee vooruit is gelopen op eventueel ter zake nog te vormen oordelen of te nemen beslissingen. Daarbij merkt de wrakingskamer op dat het internationale vertrouwensbeginsel in de basis een uitgangspunt vormt, waarvan slechts zal worden afgeweken indien blijkt dat daar gegronde redenen voor zijn. Met het benoemen van dit uitgangspunt hebben de rechters niet uitgesloten dat de rechtmatigheid van de inzet van de interceptietool op een later moment ter beoordeling voor zal kunnen komen te liggen, indien daarvoor gronden aanwezig blijken te zijn. Naar het oordeel van de wrakingskamer kan, in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten, dan ook niet worden geconcludeerd dat de motivering van de beslissing niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechters, maar dat deze ruimte laat om op een later moment in de procedure tot een andersluidend oordeel te komen.
7.8
Op grond van het voorgaande is naar het oordeel van de wrakingskamer niet gebleken dat de bij verzoeker bestaande vrees dat de rechter ten aanzien van hem vooringenomenheid koestert objectief gerechtvaardigd is. Dit leidt ertoe dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen.

8.Beslissing

De rechtbank:
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • bepaalt dat de behandeling van de zaak met parketnummer: 02/050229-22 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens de indiening van dit verzoek.
Deze beslissing is gegeven op 26 juli 2022, door mr. Peters, voorzitter, mr. Holierhoek en mr. Zander, in tegenwoordigheid van mr. Verhulst-Langer, griffier. De beslissing wordt openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.