ECLI:NL:RBZWB:2022:4427

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 augustus 2022
Publicatiedatum
3 augustus 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2847
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugvordering huur- en zorgtoeslag door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de beslissing van de Belastingdienst/Toeslagen, die op 11 september 2020 het recht van eiser op zorgtoeslag en huurtoeslag voor het jaar 2019 definitief heeft vastgesteld op € 0,-. Tevens heeft de Belastingdienst/Toeslagen te veel uitbetaalde voorschotten zorgtoeslag en huurtoeslag, respectievelijk € 1.189,- en € 2.791,-, teruggevorderd. Eiser betwist deze terugvordering en stelt dat zijn toetsingsinkomen onjuist is vastgesteld. Hij voert aan dat de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte zijn bijstandsuitkering en inkomsten van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) als inkomen heeft aangemerkt, waardoor zijn toetsingsinkomen boven het norminkomen uitkomt. De rechtbank heeft op 5 augustus 2022 uitspraak gedaan en geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen op goede gronden heeft vastgesteld dat eiser geen recht heeft op huurtoeslag en zorgtoeslag voor het jaar 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat het toetsingsinkomen van eiser € 35.883,- bedraagt, wat hoger is dan het norminkomen van € 22.700,- voor huurtoeslag en € 29.562,- voor zorgtoeslag. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en de terugvordering van de te veel verstrekte voorschotten bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2847 HUUR

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 augustus 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaats] , eiser

gemachtigde: [naam gemachtigde 1] ,
en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 11 september 2020 (primair besluit) heeft de Belastingdienst/Toeslagen het recht van eiser op zorgtoeslag en huurtoeslag voor het jaar 2019 definitief vastgesteld op € 0,-. De te veel uitbetaalde voorschotten zorgtoeslag en huurtoeslag, respectievelijk € 1.189,- en € 2.791,- worden van eiser teruggevorderd.
In het besluit van 27 mei 2021 (bestreden besluit) heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 24 juni 2022.
Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde, en [naam gemachtigde 2] en [naam gemachtigde 3] namens de Belastingdienst/Toeslagen.

Overwegingen

Feiten
1. Eiser ontvangt op aanvraag huurtoeslag en zorgtoeslag. Hij is alleenstaand. De Belastingdienst/Toeslagen beschouwt deze aanvraag als mede ingediend voor de volgende jaren.
Deze zaak betreft de definitieve vaststelling van het recht op huurtoeslag en zorgtoeslag voor het jaar 2019.
Bij voorschotbeschikking van 27 december 2018 zijn aan eiser, op basis van een geschat toetsingsinkomen van € 10.225,-, voorschotten huurtoeslag en zorgtoeslag voor het jaar 2019 toegekend van respectievelijk € 2.791,- en € 1.189,-.
Op 27 mei 2020 heeft de Belastingdienst/Toeslagen via de Basisregistratie Inkomen (BRI) het bericht van de inspecteur van de Belastingdienst ontvangen dat eisers inkomen is vastgesteld op € 35.883,-.
Bij primair besluit van 11 september 2020 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het recht van eiser op huurtoeslag en zorgtoeslag voor het jaar 2019 op basis van het nieuwe inkomensgegeven vastgesteld op € 0,- en de te veel uitbetaalde voorschotten huurtoeslag (€ 2.791,-) en zorgtoeslag (€1.189,-) teruggevorderd. Bij beschikkingen met dagtekening 10 september 2020 is eiser verzocht de teruggevorderde bedragen te betalen.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Geschil
2. In geschil is of de Belastingdienst/Toeslagen op goede gronden heeft vastgesteld dat eiser in 2019 geen recht heeft op huurtoeslag en zorgtoeslag, omdat zijn toetsingsinkomen hoger is dan het norminkomen.
Standpunt eiser
3. Eiser voert aan dat de Belastingdienst/Toeslagen bij de berekening van het recht op huur- en zorgtoeslag uitgaat van een onjuist toetsingsinkomen. Hij ontving in 2018 een bijstandsuitkering van de gemeente [plaats] . Daarnaast heeft hij in 2018 inkomsten via de Sociale Verzekeringsbank (SVB) vanwege een Persoonsgebonden budget (PGB) voor de zorg van een familielid. Tussen de gemeente [plaats] , de SVB en eiser is afgesproken dat het inkomen van de SVB zou worden verrekend met de bijstandsuitkering. Dit is vastgelegd in een cessie. Deze verrekening heeft echter niet plaatsgevonden en het inkomen van de SVB over 2018, zijnde € 12.859,88, is in 2019 uitbetaald aan eiser. De Belastingdienst/Toeslagen heeft ten onrechte de uitkering van de gemeente [plaats] én het inkomen van de SVB als inkomsten aangemerkt. Ook het door de gemeente [plaats] teruggevorderde bedrag dient volgens eiser van het toetsingsinkomen afgehaald te worden. Als al deze bedragen op het toetsingsinkomen in mindering worden gebracht, dan is het inkomen van eiser lager dan het norminkomen en heeft hij recht op huur- en zorgtoeslag, zo stelt eiser.
Standpunt Belastingdienst/Toeslagen
4. De Belastingdienst/Toeslagen stelt zich op het standpunt dat eisers toetsingsinkomen in 2019 € 35.883,- is. Zelfs als de nabetaling van de SVB van dit toetsingsinkomen wordt afgehaald, is eisers inkomen hoger dan het norminkomen en heeft eiser geen recht op huur- en zorgtoeslag.
Wettelijk kader
5. Het wettelijk kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Oordeel van de rechtbank
6.1
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikkingen van 10 september 2020.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft dit bezwaar, naar het oordeel van de rechtbank terecht, aangemerkt als zijnde gericht tegen het primaire besluit van 11 september 2020.
6.2
De rechtbank stelt voorop dat de inspecteur voor de inkomstenbelasting (in de volksmond Belastingdienst blauw) en de Belastingdienst/Toeslagen (Belastingdienst rood) twee verschillende bestuursorganen zijn, die los van elkaar staan en hun eigen bevoegdheden hebben. De inspecteur voor de inkomstenbelasting is bevoegd het verzamelinkomen en het vermogen vast te stellen. De Belastingdienst/Toeslagen is bevoegd de inkomensafhankelijke regelingen uit te voeren.
6.3
Huurtoeslag en zorgtoeslag zijn inkomensafhankelijke regelingen in de zin van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir). Het recht op huur- en zorgtoeslag en de hoogte daarvan is afhankelijk van de draagkracht van eiser, en voor de huurtoeslag óók van de draagkracht van diens partner en/of medebewoners op basis van het inkomen en het vermogen en de huurprijs. [1] De Belastingdienst/Toeslagen dient bij de bepaling van de draagkracht [2] uit te gaan van het inkomensgegeven [3] zoals vastgesteld door de inspecteur voor de inkomstenbelasting. Het verzamelinkomen dat in de aanslag inkomstenbelasting is opgenomen is het toetsingsinkomen voor de vaststelling van het recht op toeslagen. De inspecteur voor de inkomstenbelasting plaatst het vastgestelde verzamelinkomen en het vermogen in de Basisregistratie Inkomen (BRI). Volgens vaste jurisprudentie [4] hoeven de Belastingdienst/Toeslagen en de bestuursrechter zich daardoor niet in te laten met de vraag of het verzamelinkomen wel op het juiste bedrag is vastgesteld. Dit betekent dat de Belastingdienst/Toeslagen en de bestuursrechter verplicht zijn om uit te gaan van de inkomensgegevens, zoals vastgesteld door de inspecteur voor de inkomstenbelasting.
6.4
De stelling van eiser dat de Belastingdienst/Toeslagen uitgaat van een onjuist inkomensgegeven, kan hem daarom in deze procedure niet baten. Hij zal zich daartoe moeten richten tot de inspecteur voor de inkomstenbelasting. Als de inspecteur naar aanleiding van een verzoek van eiser overgaat tot aanpassing van het inkomensgegeven, dan registreert hij dit ook in de BRI. De Belastingdienst/Toeslagen dient vervolgens op grond van artikel 20 van de Awir dit inkomensgegeven te volgen en het recht op toeslagen opnieuw vast te stellen. De Belastingdienst/Toeslagen is in dit geval op goede gronden uitgegaan van het laatst bekende inkomensgegeven van eiser over 2019, zoals door de inspecteur is vastgesteld en op 27 mei 2020 is geregistreerd in de BRI. Het belastbaar jaarloon is vastgesteld op € 35.883,-.
Recht op huurtoeslag
7.1
Het norminkomen voor een eenpersoonshuishouden is in artikel 14 van de Wet op de huurtoeslag voor het jaar 2019 bepaald op € 22.700,-. In ditzelfde artikel is tevens bepaald dat geen huurtoeslag wordt toegekend als het rekeninkomen (zoals geregistreerd in de BRI) meer bedraagt dan het norminkomen.
In dit geval is het belastbaar jaarinkomen het norminkomen. Nu dit is vastgesteld op € 35.883,-, is dit meer dan het voor eiser geldende norminkomen van € 22.700,-. Dit betekent dat eiser in beginsel geen recht heeft op huurtoeslag.
7.2
Op voornoemde hoofdregel geldt wel een uitzondering. Artikel 2b van het Besluit op de huurtoeslag biedt de Belastingdienst/Toeslagen namelijk de mogelijkheid in bepaalde (in dit artikel genoemde) gevallen bestanddelen van het toetsingsinkomen buiten beschouwing te laten. Een van deze gevallen betreft nabetalingen van inkomsten als bedoeld in afdeling 3.3 en 3.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Eiser heeft in het jaar 2019 een nabetaling ontvangen van de SVB over 2018 ten bedrage van € 12.859,88. Dit bedrag mag de Belastingdienst/Toeslagen voor de berekening van het recht op huurtoeslag voor het jaar 2019 buiten beschouwing laten, maar dan komt het toetsingsinkomen uit op (35.883,- -/-
€ 12.859,88 =) € 23.023,12. Dit is nog altijd hoger dan het voor eiser geldende norminkomen en maakt niet dat eiser aanspraak kan maken op huurtoeslag voor het jaar 2019.
Het buiten beschouwing laten van de nabetaling in 2019 heeft echter ook een nadeel. Dat bedrag dient dan te worden toegerekend aan het jaar 2018, waar de nabetaling op ziet, met als gevolg dat eiser in 2018 een hoger inkomen heeft en daarmee recht op minder huurtoeslag en het verschil zal moeten terugbetalen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft daarom, naar het oordeel van de rechtbank terecht, toepassing gegeven aan het tweede lid van artikel 2b van het Besluit op de huurtoeslag, waarin - vrij vertaald - is bepaald dat de Belastingdienst/Toeslagen mag uitgaan van de voor eiser meest gunstige keuze. In dit geval is dat het toerekenen van de nabetaling aan het jaar 2019. Dit wijzigt namelijk het recht op huurtoeslag voor 2019 niet en voorkomt een terugvordering voor het jaar 2018.
7.3
De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat naast de nabetaling van de SVB ook de terugvordering van de gemeente [plaats] (€ 12.765,10) in mindering moet worden gebracht op het toetsingsinkomen. De terugvordering betreft namelijk geen inkomsten, maar (slechts) de terugvordering van de in 2018 uitbetaalde voorschotten op een bijstandsuitkering. Zoals eiser zelf, onder verwijzing naar de cessie, heeft aangegeven, had de nabetaling van de SVB eigenlijk verrekend moeten worden met de toegekende bijstandsuitkering over 2018. Deze bedragen zouden dan tegen elkaar worden weggestreept, waarna er geen terugvordering van de gemeente [plaats] meer zou volgen en ook het toetsingsinkomen over 2019 niet de nabetaling van de SVB zou bevatten. Nu de SVB de nabetaling echter heeft uitbetaald aan eiser, had hij zelf met dit bedrag de bijstandsuitkering kunnen terugbetalen en zo voor de verrekening kunnen zorgen. Dat hij dat niet heeft gedaan en vervolgens maanden later wordt geconfronteerd met een terugvordering, maakt niet dat deze terugvordering in mindering kan worden gebracht op het toetsingsinkomen.
7.4
Uit het voorgaande volgt dat het toetsingsinkomen van eiser in 2019 hoger is dan het norminkomen. Eiser heeft daarom geen recht op huurtoeslag voor het jaar 2019.
Recht op zorgtoeslag
8. Ook voor de zorgtoeslag geldt een norminkomen. Voor 2019 is dat bepaald op € 29.562,-. Als het rekeninkomen (zoals geregistreerd in het BRI) meer bedraagt dan het norminkomen, dan wordt geen zorgtoeslag toegekend. In de Wet op de zorgtoeslag is geen bepaling opgenomen op basis waarvan de Belastingdienst/Toeslagen bestanddelen van het toetsingsinkomen buiten beschouwing kan laten. Nu het door de inspecteur op 27 mei 2020 vastgestelde inkomensgegeven van eiser voor het jaar 2019 € 35.883,- bedraagt, volgt daaruit dat eiser geen recht heeft op zorgtoeslag voor het jaar 2019.
Terugvordering
9.1
Hiervoor is vastgesteld dat eiser geen recht heeft op huur- en zorgtoeslag voor het jaar 2019. Omdat eiser wel voorschotten huurtoeslag (€ 2.791,-) en zorgtoeslag (€1.189,-) heeft ontvangen, heeft de Belastingdienst/Toeslagen deze bedragen teruggevorderd.
9.2
Eiser heeft geen gronden aangevoerd tegen de (hoogte van de) terugvordering van de ten onrechte betaalde voorschotten. De rechtbank is niet gebleken dat de teruggevorderde bedragen onjuist zouden zijn. De Belastingdienst/Toeslagen is op goede gronden tot terugvordering van de te veel verstrekte voorschotten overgegaan.
Conclusie
10. Uit het voorgaande volgt dat de Belastingdienst/Toeslagen op goede gronden heeft vastgesteld dat eiser geen recht heeft op huurtoeslag en zorgtoeslag voor het jaar 2019 en dat terecht de te veel uitbetaalde voorschotten zijn teruggevorderd. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 5 augustus 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De rechter is niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage – wettelijk kader

De artikelen zijn weergegeven zoals deze luidden in 2019.
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir)
Artikel 20 van de Awir
1. Indien na de toekenning van de tegemoetkoming uit een eerste vaststelling, eerste bepaling of wijziging van een inkomensgegeven, niet in Nederland belastbaar inkomen of de bij toepassing van artikel 7, derde of vierde lid, relevante rendementsgrondslag blijkt dat de tegemoetkoming tot een te hoog of te laag bedrag is toegekend, herziet de Belastingdienst/ Toeslagen de tegemoetkoming met inachtneming van die eerste vaststelling, eerste bepaling of wijziging.
2. De herziening geschiedt binnen acht weken na het tijdstip waarop het voor het eerst vastgestelde, voor het eerst bepaalde of gewijzigde inkomensgegeven of de bij toepassing van artikel 7, derde of vierde lid, voor het eerst vastgestelde of gewijzigde rendementsgrondslag aan de Belastingdienst/Toeslagen bekend is geworden dan wel de beschikking of uitspraak strekkende tot de in het eerste lid bedoelde vaststelling, bepaling of wijziging onherroepelijk is geworden.
3. Een herziening op grond van dit artikel kan leiden tot een uit te betalen bedrag doch ook tot een terug te vorderen bedrag.
Artikel 24 van de Awir (voor zover van belang)
2. Indien voorschotten zijn verleend, worden deze verrekend met de tegemoetkoming.
3. De in het tweede lid bedoelde verrekening kan leiden tot een terug te vorderen bedrag.
Artikel 26 van de Awir
Indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, is de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.
Wet op de huurtoeslag
Artikel 2, aanhef en onder a, van de Wet op de huurtoeslag
In deze wet en de bepalingen die daarop berusten wordt verstaan onder eenpersoonshuishouden: het huishouden van een huurder die, afgezien van een eventuele onderhuurder en de tot het huishouden van de onderhuurder behorende personen, als enige een woning bewoont, en die op 1 januari van het berekeningsjaar jonger is dan de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet.
Artikel 14 van de Wet op de huurtoeslag (voor zover van belang)
1. Het norminkomen bedraagt (a) € 22.700 bij een eenpersoonshuishouden.
3. Geen huurtoeslag wordt toegekend als het rekeninkomen meer bedraagt dan (a) het norminkomen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a of b.
Besluit op de huurtoeslag
Artikel 2b van het Besluit op de huurtoeslag
1. Op verzoek blijven bij de toepassing van artikel 7, eerste en tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen voor zover het betreft het toekennen van een huurtoeslag, de navolgende bestanddelen van het toetsingsinkomen buiten beschouwing:
a. afkoopsommen van ouderdoms- of nabestaandenpensioen die in het berekeningsjaar niet meer bedragen dan het bedrag dat is opgenomen in artikel 66, eerste lid, van de Pensioenwet en artikel 78, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling;
b. nabetalingen van inkomsten als bedoeld in afdeling 3.3 en 3.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001;
c. wezenuitkeringen die met toepassing van artikel 49 van de Algemene nabestaandenwet aan een ander dan de wettelijke vertegenwoordiger van het kind betaalbaar zijn gesteld;
d. afkoopsommen op grond van de Liquidatiewet ongevallenwetten;
e. verhogingen op grond van artikel 10 van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, artikel 2:51 of 3:9 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten of artikel 22 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering voorzover het bedrag van de verhoging niet hoger is dan het in artikel 6.20, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 genoemde drempelbedrag voor uitgaven voor specifieke zorgkosten.
2. Indien sprake is van een nabetaling die over de berekeningsjaren waarop deze nabetaling betrekking heeft gemiddeld meer dan € 2300 per jaar bedraagt, vindt het eerste lid, onderdeel b, uitsluitend toepassing indien over de berekeningsjaren waarop de nabetaling betrekking heeft minder huurtoeslag zou worden genoten dan indien de betrokken inkomsten niet als nabetaling zouden zijn uitbetaald.
3. Indien de belanghebbende gedurende het gehele berekeningsjaar een partner heeft, wordt het in het eerste lid, onderdeel e, bedoelde drempelbedrag voor uitgaven voor specifieke zorgkosten verdubbeld.

Voetnoten

1.Artikel 7, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag en artikel 7, tweede lid, van de Awir.
2.Artikel 7, eerste en tweede lid, in verbinding met artikel 8, eerste lid, en artikel 2, eerste lid, aanhef en onder o, van de Awir.
3.Artikel 21, eerste lid, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR)
4.Zie onder andere de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 18 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3534 en 31 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:346.