ECLI:NL:RBZWB:2022:443

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
31 januari 2022
Zaaknummer
AWB- 21_1934
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting en de toepassing van gehandicaptenparkeerkaart

Op 9 februari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Breda. De zaak betreft een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan de belanghebbende was opgelegd op 20 april 2021, omdat hij geen parkeerbelasting had voldaan terwijl hij zijn auto had geparkeerd in een normaal parkeervak. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door de heffingsambtenaar. Hierop heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 26 januari 2022 heeft de rechtbank de zaak behandeld. De belanghebbende voerde aan dat hij op een gehandicaptenparkeerplaats wilde parkeren, maar dat deze bezet waren. Hij vond het onterecht dat hij een naheffingsaanslag had gekregen, terwijl een andere auto zonder gehandicaptenparkeerkaart in een gehandicaptenparkeervak stond. De heffingsambtenaar stelde echter dat de belanghebbende op een betaald parkeren-vak had geparkeerd en dat hij geen parkeerbelasting had voldaan, wat in strijd was met de geldende regels.

De rechtbank overwoog dat de belanghebbende inderdaad op een normaal parkeervak had geparkeerd en dat hij geen parkeerbelasting had betaald. De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat de belanghebbende niet had voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit de gemeentelijke verordening. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/1934 PARKBL

Uitspraak van 9 februari 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[belanghebbende] , te [woonplaats] , belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar.

Procesverloop

De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd met dagtekening 20 april 2021 en aanslagnummer [aanslagnummer 1] (hierna: de naheffingsaanslag).
Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 29 april 2021 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 26 januari 2022. Belanghebbende was aanwezig. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door [aanslagnummer 2] .

Overwegingen

Feiten
1. De auto met kenteken [kenteken] stond op 20 april 2021 omstreeks 09:27 uur stil op een parkeerplaats aan de [adres] in [plaats 1] . Deze locatie is door het college van burgemeester en wethouders aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. [1] Tijdens een controle op voornoemde datum en tijd is door een parkeercontroleur met een scanauto geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan.
2. Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 66,80, bestaande uit een bedrag aan belasting van € 2,30 en € 64,50 aan kosten van de naheffingsaanslag.
Geschil
3. In geschil is of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd.
Standpunt belanghebbende
4. Belanghebbende voert aan dat hij op een gehandicaptenparkeerplaats van de [adres] wilde parkeren, omdat hij niet ver kan lopen en hij daar met zijn gehandicaptenparkeerkaart gratis kan parkeren. De twee gehandicaptenparkeerplaatsen waren echter bezet, waardoor hij in het naastgelegen parkeervak moest parkeren. Belanghebbende vindt het niet reëel dat hij een naheffingsaanslag parkeerbelasting heeft gekregen en de bestuurder van de auto die zonder zichtbare gehandicaptenparkeerkaart en zonder te betalen in een gehandicaptenparkeervak had geparkeerd, niet. Dit gebeurde volgens belanghebbende niet toen er nog bijzondere opsporingsambtenaren (BOA’s) rondliepen.
Standpunt heffingsambtenaar
5. Volgens de heffingsambtenaar is de naheffingsaanslag terecht opgelegd. Belanghebbende mag met zijn gehandicaptenparkeerkaart gratis parkeren op een gehandicaptenparkeerplaats. In dit geval heeft hij echter geparkeerd op een betaald parkeren, dus normaal parkeervak, naast de gehandicaptenparkeerplaatsen. Voor het parkeren in een normaal parkeervak dient parkeerbelasting te worden voldaan en belanghebbende heeft dat niet betaald.
Toetsingskader van de rechtbank
6. Op grond van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet en het gelijkluidende artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening wordt onder parkeren verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
Beoordeling
7. Niet in geschil is dat belanghebbende heeft geparkeerd in een normaal parkeervak van de [adres] in [plaats 1] , dat voor het parkeren parkeerbelasting is verschuldigd en dat hij geen parkeerbelasting heeft voldaan.
8. De rechtbank overweegt dat parkeerbelasting wordt geheven van degene die het motorvoertuig heeft geparkeerd. [2] Deze parkeerbelasting moet worden voldaan bij aanvang van het parkeren door het in werking stellen van de parkeerautomaat of door mobiel parkeren. [3] Slechts het in overeenstemming met de geldende voorschriften parkeren op parkeerapparatuurplaatsen gehandicapten algemeen (bord E6), met gebruik van de landelijke gehandicaptenparkeerkaart is gratis. [4] Een parkeercontroleur heeft met een scanauto op basis van het kenteken geconstateerd dat belanghebbende op een normaal parkeervak geparkeerd stond en geen parkeerbelasting had voldaan. Belanghebbende heeft toegegeven dat hij niet heeft betaald. Daarmee is voldaan aan alle voorwaarden voor het opleggen van een naheffingsaanslag parkeerbelasting.
De rechtbank stelt vast dat belanghebbende zijn standpunt dat op de gehandicaptenparkeerplaats een auto stond zonder zichtbare gehandicaptenparkeerkaart en zonder parkeerbelasting te voldoen, niet heeft onderbouwd. De heffingsambtenaar heeft ter zitting terecht opgemerkt dat aan degene die ten onrechte op een gehandicaptenparkeerplaats parkeert, een boete wegens overtreding van het RVV 1990 (Wet Mulder) kan worden opgelegd. Ook als het standpunt van belanghebbende zou worden gevolgd, kan dit hem niet baten. Daarmee wijzigt namelijk de omstandigheid niet, dat belanghebbende heeft geparkeerd op een gewone parkeerplaats zonder daarvoor parkeerbelasting te voldoen. Er is geen sprake van rechtsongelijkheid, zoals belanghebbende heeft aangevoerd, omdat eenieder die op een betaald parkeren-plaats parkeert parkeerbelasting moet voldoen. Het betaald hebben van een gehandicaptenparkeerkaart is daaraan niet gelijkgesteld in de Verordening en kan daarom niet dienen ter vervanging van de verschuldigde parkeerbelasting.
9. Uit het voorgaande volgt dat de heffingsambtenaar op goede gronden een naheffingsaanslag heeft opgelegd.
Conclusie
10. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
11. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 9 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Zie artikel 8 van de Verordening parkeerbelastingen Breda 2021 (hierna: de Verordening) gelezen in samenhang met het Aanwijzingsbesluit parkeerbelastingen 2021 (hierna: het Aanwijzingsbesluit).
2.Zie artikel 3, eerste lid, van de Verordening.
3.Zie artikel 5, eerste lid van de Verordening.
4.Zie bijlage 1, sub A, aanhef en onder 4, van de Tarieven- en kostentabel bij de Verordening.