ECLI:NL:RBZWB:2022:4555

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 augustus 2022
Publicatiedatum
8 augustus 2022
Zaaknummer
AWB- 21_3209
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de WIA-uitkering van eiser door het UWV

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiser ontving een loongerelateerde WGA-uitkering die op 28 juli 2019 zou eindigen, waarna hij recht zou hebben op een WGA-loonaanvullingsuitkering. Het UWV heeft echter vastgesteld dat eiser per 28 juli 2019 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van zijn WIA-uitkering per 10 augustus 2021. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de argumenten van eiser en de medische rapporten van het UWV.

De rechtbank concludeert dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiser per 28 juli 2019 een arbeidsongeschiktheid van 23,75% had. De rechtbank oordeelt dat de medische beoordeling door het UWV zorgvuldig is uitgevoerd, waarbij rekening is gehouden met de klachten van eiser. De rechtbank wijst erop dat er geen nieuwe medische gegevens zijn overgelegd die de conclusie van het UWV zouden kunnen ondermijnen. Eiser heeft geen gronden aangevoerd tegen de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid, waardoor de rechtbank de berekening van het UWV als juist beschouwt.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat de beëindiging van de WIA-uitkering door het UWV standhoudt. Eiser krijgt geen proceskosten vergoed, en de uitspraak wordt openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3209 WIA

uitspraak van 4 augustus 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: [naam gemachtigde] , ( [naam bedrijf 2] )
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.1.
Het UWV heeft met een besluit van 15 mei 2019 (primair besluit) laten weten dat zijn loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA eindigt op 28 juli 2019 en dat hij vanaf die datum recht heeft op een WGA-loonaanvullingsuitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Eisers (ex-)werkgever [naam bedrijf 1] . heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Het UWV heeft eiser in een voorgenomen besluit van 25 mei 2020 laten weten dat hij per 28 juli 2019 minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht, waardoor zijn WIA-uitkering per toekomende datum zal worden beëindigd. Eiser heeft gereageerd op dit voorgenomen besluit.
Op 25 november 2020 heeft een hoorzitting in bezwaar plaatsgevonden.
Vervolgens heeft het UWV bij een besluit van 28 juni 2021 (bestreden besluit) het bezwaar van de (ex-)werkgever van eiser gegrond verklaard, eiser per 28 juli 2019 minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht (23,75%), waardoor eisers WIA-uitkering per 10 augustus 2021 zal worden beëindigd. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op de zitting van 21 april 2022 behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Namens het UWV was [naam vertegenwoordiger] aanwezig.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het UWV terecht eisers mate van arbeidsongeschiktheid per 28 juli 2019 (datum in geding) heeft vastgesteld op 23,75% en of het UWV – als gevolg hiervan – terecht eisers WIA-uitkering per 10 augustus 2021 heeft beëindigd. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Bij deze WIA-beoordeling is van belang of eiser medische beperkingen heeft en
of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te
verwerven.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht eisers mate van arbeidsongeschiktheid per 28 juli 2019 heeft vastgesteld op 23,75%.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2.
Eiser is werkzaam geweest als medewerker goodsflow bij [naam bedrijf 1] voor 34 uur per week. Voor dat werk is hij op 3 mei 2015 uitgevallen vanwege belemmerende gezondheidsklachten. Vanaf 28 juli 2017 ontvangt eiser een loongerelateerde WGA-uitkering vanwege volledige arbeidsongeschiktheid. Vanaf 28 juli 2019 is aan eiser in het primaire besluit een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. De (ex-)werkgever van eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, omdat voorafgaand aan het nemen van dit besluit geen medisch en arbeidskundig onderzoek heeft plaatsgevonden,
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een arts (getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts) en twee verzekeringsartsen bezwaar en beroep (b&b) van het UWV.
4.1.
Naar aanleiding van het door de (ex-)werkgever van eiser ingediend bezwaar, heeft arts [naam arts] eiser gezien op het spreekuur van 31 oktober 2019, waarbij algemeen en psychisch onderzoek heeft plaatsgevonden. De arts rapporteert op 1 november 2019, getoetst en akkoord bevonden door verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 1] , het volgende. Eiser viel uit met psychische klachten ten gevolge van een zeer stressvolle en vervelende situatie in zijn privé. Per einde wachttijd werd eiser op medische gronden volledig arbeidsongeschikt beschouwd. Eiser claimt niet te kunnen werken, omdat hij zich niet goed kan concentreren, geen zin heeft om dingen te doen en niet met anderen kan omgaan. Bij psychisch onderzoek worden aanwijzingen voor psychische problematiek gevonden. Het geheugen en de aandacht waren bij onderzoek ongestoord. Eiser functioneert op persoonlijk en sociaal niveau redelijk. Er is geen sprake meer van geen benutbare mogelijkheden, omdat eiser niet meer aan de criteria voldoet; hij is niet bedlegerig, niet opgenomen, er zijn geen wisselende mogelijkheden of verlies van mogelijkheden tussen 3 maanden en 1 jaar. En er is geen sprake van een ernstige psychische stoornis, want eiser disfunctioneert niet op micro-, meso- en macroniveau. Eiser wordt op basis van anamnese, eigen onderzoek en dossierstudie per 28 juli 2019, aangewezen geacht op passende arbeid. Er zijn beperkingen op gebied van persoonlijk en sociaal functioneren en op werktijden. Er is geen indicatie tot het aannemen van een urenbeperking, omdat eiser niet aan de criteria uit het Schattingsbesluit voldoet: hij hoeft niet beschikbaar te zijn voor een behandeling, er is geen preventieve noodzaak voor een urenbeperking en eiser geeft geen blijk van een verhoogde recuperatiebehoefte. Met het aannemen van deze beperkingen worden de klachten voldoende ondervangen. Tevens kan de structuur van arbeid bijdragen aan herstel. De medische situatie kan naar verwachting op lange termijn verbeteren. Als het evenwicht is hersteld, zal de behandeling vat nemen en zal de problematiek verminderen.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 1 november 2019.
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b 1] heeft, mede naar aanleiding van de bezwaargronden van de
(ex-)werkgever betreffende de duurzaamheid van de beperkingen, het dossier bestudeerd en gerapporteerd op 23 maart 2020 dat er geen aanleiding is het primaire standpunt te herzien. De primaire arts heeft een voldoende uitgebreid en kwalitatief goed onderzoek verricht. er is voldoende aandacht geweest voor de claimklachten, een dagverhaal is afgenomen en een psychisch onderzoek is verricht. Ten aanzien van de duurzaamheid van de beperkingen zullen met name psychotherapie (cognitieve gedragstherapie) in de eigen taal (Turks) door een erkende GGZ-instelling (zoals GGZ In Balans), samen met door een psychiater voorgeschreven en gemonitorde medicatie en, in het geval van onvoldoende effect, zo nodig klinische behandeling – ook in het geval dat de stressor in zijn privéleven continueert – in het komende jaar leiden tot een remissie van de psychische stoornissen en een normaal functioneren in de zin van het CBBS. De beperkingen zijn niet duurzaam.
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b 2] heeft informatie opgevraagd bij eisers behandelaar GGZ In Balans. heeft het dossier bestudeerd, waaronder de HSK-rapportage van 22 november 2016, en kennis genomen van de rapportage van 30 januari 2020 van [naam verzekeringsarts 2] , de arts-gemachtigde van de (ex-)werkgever. De verzekeringsarts b&b rapporteert op 1 februari 2021 dat de bezwaren niet leiden tot een te wijzigen verzekeringsgeneeskundig standpunt. Ook [naam verzekeringsarts 2] stelt dat de beperkingen in de FML hem niet onjuist voorkomen. De verzekeringsarts b&b volgt [naam verzekeringsarts 2] niet in de noodzaak van een urenbeperking, gezien de vulling van het dagverhaal van eiser en het feit dat hij overdag niet slaapt. Uit de opgevraagde informatie van de GGZ van 25 januari 2021 blijkt ten eerste dat er geen sprake is van nieuwe medisch feiten. Ten tweede blijkt hieruit dat verbetering van de belastbaarheid middels behandelingen te verwachten was. Eiser is immers doorbehandeld tot 4 december 2020. In december 2020 is het behandelplafond bereikt. De conclusie is dat vanaf december 2020 vermindering van de klachten middels behandelingen niet meer te verwachten is. De aanname van de primaire arts op 28 juli 2019, dat vermindering van klachten middels behandeling mogelijk was, is dezelfde als die van eisers behandelaar.
4.2.
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat een hernieuwde keuring moet plaatsvinden omdat in de rapportage van de arbeidsdeskundige b&b van 23 juni 2021 staat dat er op 21 februari 2021 een medisch onderzoek heeft plaatsgevonden door verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b 2] , maar dat dat niet klopt.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, voornamelijk psychische klachten. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. Er zijn meerdere beperkingen aangenomen op persoonlijk en sociaal functioneren en op werktijden. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat de primaire arts eiser heeft gezien op het spreekuur van 31 oktober 2019, waarbij psychisch onderzoek heeft plaatsgevonden en eiser uitgebreid heeft kunnen vertellen over zijn klachten en ervaren beperkingen. Vervolgens hebben in de bezwaarfase twee verzekeringsartsen b&b op basis van het dossier eisers situatie beoordeeld. Daarin was de HSK-rapportage van 22 november 2016 opgenomen. Voorts heeft verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b 2] meer recente informatie opgevraagd bij eisers behandelaar GGZ In Balans van 25 januari 2021 en deze betrokken in de rapporten. Dat laatste geldt ook voor de rapportage van de arts [naam verzekeringsarts 2] van 30 januari 2020. Eiser heeft in bezwaar en beroep geen (nieuwe) medische gegevens overgelegd waaruit zou blijken dat de door het UWV aangenomen beperkingen niet juist zijn.
De vermelding in de door eiser aangehaalde rapportage van de arbeidsdeskundige b&b over het ‘medisch onderzoek’ betreft niet een fysiek onderzoek door de verzekeringsarts b&b maar een onderzoek naar de medische situatie van eiser op grond van bestudering van de schriftelijke stukken. Mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is er geen aanleiding voor een herkeuring, zoals door eiser verzocht.
Niet gebleken is dat in de FML van 1 november 2019 de beperkingen van eiser zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML
Zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt?
5.1.
Arbeidsdeskundige b&b [naam arbeidsdeskundige b&b] van het UWV heeft – evenals primaire arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige] en rekening houdend met de vastgestelde FML – de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: monteur printplaten (Sbc-code 267051), inpakker (Sbc-code 111190) en assemblage medewerker metaalwaren (Sbc-code 264140).
5.2.
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 2 december 2019 en de rapporten van de arbeidsdeskundige b&b van 26 maart 2020 en 23 juni 2021
.Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Is de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld?
6. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 28 juli 2019 heeft vastgesteld op 23,75% en dat het UWV – als gevolg hiervan – terecht eisers WIA-uitkering per 10 augustus 2021 heeft beëindigd.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat er inhoudelijk niets wijzigt aan het bestreden besluit.
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, krijgt eiser de door hem gemaakte proceskosten en het door hem betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 4 augustus 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage wettelijk kader

In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
In het tweede lid is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
In het derde lid is bepaald dat onder duurzaam mede wordt verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.