4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op zitting heeft niet ter discussie gestaan dat [slachtoffer] op 23 oktober 2021 in Oosterhout is overleden omdat hij door de door verdachte bestuurde bus tegen en door een (tuin)muur is gedrukt. Voordat de rechtbank in gaat op de vraag of de aan verdachte tenlastegelegde doodslag wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, zal zij voor de context van een en ander, op basis van het dossier en de behandeling op zitting, eerst een bredere schets van de feiten en omstandigheden geven.
Feiten en omstandigheden
[slachtoffer] heeft zaterdagochtend 23 oktober 2021 negenenvijftig keer naar de vriendin van verdachte gebeld. Daarbij heeft na 11.00 uur ook een paar keer daadwerkelijk een telefoongesprek plaatsgevonden tussen [slachtoffer] en de vriendin van verdachte, waarvan in ieder geval omstreeks 11.15 uur een gesprek waar ook verdachte aan deelnam. Verdachte en zijn vriendin waren op die ochtend met hun drie weken oude zoontje in hun woning in Raamsdonkveer. Omstreeks 11.18 uur belt de vriendin naar de politie om te melden dat zij heel erg wordt lastig gevallen door [slachtoffer] . Ook verdachte neemt deel aan dat gesprek.
Omstreeks 11.50 uur die ochtend arriveert [slachtoffer] met een zwarte Volkswagen Polo auto op De Burcht in Oosterhout, waar de vriendin van verdachte heeft gewoond voordat ze met verdachte in Raamsdonkveer is gaan wonen. [slachtoffer] legt daar een tak van ongeveer 2 meter lang en ongeveer 6 centimeter doorsnee in de bosjes. Omstreeks 11.51 uur laat [slachtoffer] de vriendin van verdachte weten dat hij op De Burcht is en zegt hij “Je moet nu niet hier komen met je vriendjes”. [slachtoffer] vertoonde, naar de mening van een getuige die hem hoorde en zag telefoneren, heel vreemd gedrag, was onrustig en had een tak vast. Getuige was bang dat er een jong meisje naar [slachtoffer] zou komen en vertrouwde het niet. Hij is blijven kijken en heeft gedeeltelijk gezien wat er vervolgens gebeurde.
Omstreeks 12.15 uur komt verdachte in een Volkswagen Transporter (hierna: de bus) op De Burcht aanrijden en stopt op ongeveer anderhalve meter vóór [slachtoffer] . [slachtoffer] kijkt in de bus, waar op dat moment alleen verdachte in zit, en pakt meteen de tak uit de bosjes. Hij loopt vervolgens met de tak verticaal in zijn handen voor de bus langs naar de bestuurderskant. Verdachte trekt op het moment dat [slachtoffer] met de opgeheven stok aan de bestuurderskant van de bus is meteen op en stuurt kort naar links richting [slachtoffer] en rijdt daarna rechtdoor de weg verder af. Daarbij ontstaat er contact tussen de door [slachtoffer] nog steeds verticaal vastgehouden tak en de bus waardoor de bovenlijst van de bus en de spiegel worden geraakt. [slachtoffer] verliest zijn evenwicht en wankelt met een hand tegen de muur aan, waarna hij zijn evenwicht weer hervindt. Verdachte slaat een paar meter verderop met de bus af naar links. Verdachte stopt vrijwel meteen nadat hij linksaf is geslagen, steekt de bus met een bocht naar achteren en komt met de neus van de bus weer in de richting te staan van waar hij gekomen was. [slachtoffer] loopt met de tak opgeheven voor hem in de richting naar waar de bus is gegaan. Eerst normaal lopend en vanaf het moment dat de bus gekeerd is gaat hij met versnelde pas naar de bus toe en haalt dan uit met de stok boven zijn hoofd en maakt een slaande beweging met de tak van achter naar voren. De stok raakt daarbij de voorruit van de bus. Op het moment van de slaande beweging is er nog wat ruimte tussen [slachtoffer] en de voorzijde van de bus. Hij had de twee meter lange tak vrij ver van onderen beet, strekte zijn armen en raakte met de punt van de tak de voorruit van de bus. Algemeen bekend is dat de neus van een Volkswagen Transporter geen twee meter lang is en op de filmbeelden is te zien dat er inderdaad ruimte is tussen de bus en [slachtoffer] op het moment van slaan. Niet is vast te stellen of verdachte na het keren nog stilstond of al aan het optrekken was, maar binnen een fractie van een seconde later is er contact tussen [slachtoffer] en de voorzijde van de rijdende bus. De bus rijdt door terwijl [slachtoffer] zich nog tegen de bus aan bevindt. Hij struikelt een aantal passen naar achteren, terwijl hij continu in contact is met de voorzijde van de bus. [slachtoffer] komt met zijn bovenlichaam op de voorzijde van de bus en glijdt dan vanuit zijn positie gezien links onderuit. De bus komt vervolgens iets omhoog en met de rechter voorkant / neus rechts tot stilstand tegen een tuinmuurtje. Uit de foto’s blijkt dat het rechter voorwiel op een smal stukje stoep voor het muurtje staat. [slachtoffer] blijkt op de grond te liggen, deels in de tuin achter het muurtje en deels naast de bus.
Na een paar tellen stapt verdachte uit de bus zonder om zich heen te kijken en sluit de bestuurdersdeur af met de sleutel. Hij loopt zonder haast langs de voorkant van de bus naar de muurzijde, buigt diep voorover en kijkt onder/naast de bus. Daarna komt hij weer overeind en holt weg in de richting van waar hij oorspronkelijk kwam.
Doodslag?
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 23 oktober 2021 in Oosterhout met enige snelheid met de voorkant van de door hem bestuurde bestelbus tegen [slachtoffer] is aangereden. Vervolgens is hij doorgereden, terwijl [slachtoffer] voor en tegen de motorkap was. Slechts een paar meter verder, ongeveer vijf meter, is de bus met de rechter neushoek tegen een tuinmuur gebotst waarbij [slachtoffer] tegen en gedeeltelijk door de muur is gedrukt. Als gevolg van de daarbij opgelopen (plet)verwondingen is [slachtoffer] ter plaatse overleden.
Opzet verdachte
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte [slachtoffer] willens en wetens heeft gedood. Hier zijn geen aanwijzingen voor en van vol opzet is dan geen sprake. Met de officier van justitie en anders dan de verdediging is de rechtbank echter wel van oordeel dat verdachte het voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] heeft gehad.
De rechtbank stelt voorop dat het voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Sommige gedragingen van verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer op de dood gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.
In dit geval ontstond de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] naar het oordeel van de rechtbank al toen verdachte tegen [slachtoffer] aanreed, waarbij [slachtoffer] , na wat achteruit lopen doordat de bus hem duwde, op de motorkap van de bus terecht kwam en verdachte niet remde maar doorreed. Verdachte reed niet stapvoets waarbij [slachtoffer] nog weg had kunnen komen. Op dat moment ontstond een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] onder (een van) de wielen van de ruim 1.800 kilo wegende bus terecht zou komen met de dood van [slachtoffer] als gevolg. Door niet te remmen, maar door te rijden heeft verdachte die aanmerkelijke kans bewust aanvaard. Dat [slachtoffer] mede door zijn eigen toedoen op de motorkap terecht is gekomen doet aan het voorgaande niet af. Verdachte is gaan rijden terwijl [slachtoffer] voor zijn bus stond en is blijven rijden toen [slachtoffer] door de bus geraakt en achteruit geduwd werd.
Het verweer dat verdachte verminderd zicht had door een volledig verbrijzelde ruit gaat niet op. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij zag dat [slachtoffer] naar zijn bus kwam gerend en was zich dus bewust van diens aanwezigheid voor de bus. Het klopt dat [slachtoffer] vervolgens met een twee meter lang stuk (berken)hout tegen de vooruit van de bus heeft geslagen die daardoor beschadigd en deels gebarsten is. Uit de foto’s 17 en 18 bij het proces-verbaal forensisch onderzoek voertuig (Volkswagen [kenteken] ) blijkt echter dat de ergste beschadiging laag op de voorruit zat en de overige barsten het zicht van verdachte niet wezenlijk hebben ontnomen.
Ten aanzien van de gereden snelheid is de rechtbank van oordeel dat de berekening in het forensisch onderzoek niet helemaal duidelijk is. Uit de plaatsing van de bus en de gereden afstand van ongeveer vijf meter lijkt, in combinatie met de beelden en tijdsduur, een snelheid van 10 kilometer per uur te volgen, terwijl de politioneel verkeersspecialist uiteindelijk concludeert dat de snelheid 19 kilometer per uur zal zijn geweest. Op grond van de berekende minimum snelheid van 10 kilometer per uur in combinatie met de camerabeelden staat voor de rechtbank voldoende vast dat verdachte gereden heeft met een aanmerkelijke snelheid gezien de situatie ter plaatse. [slachtoffer] werd in meer dan gewoon wandeltempo achteruit geduwd met de bus. Gelet hierop wordt ook op dit punt het verweer van de verdediging verworpen.
Gelet op de bewijsoverweging behoeft het opzetverweer voor het overige geen bespreking.