ECLI:NL:RBZWB:2022:4596

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 augustus 2022
Publicatiedatum
9 augustus 2022
Zaaknummer
02/287978-21 + 02/164769-19 (TUL)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door aanrijding met bestelbus, voorwaardelijk opzet op de dood bewezen, beroep op noodweer en noodweerexces afgewezen

Op 23 oktober 2021 heeft verdachte met zijn bestelbus [slachtoffer] aangereden, waardoor deze bekneld raakte tussen de bus en een muur en overleed. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer]. Hoewel verdachte een beroep deed op noodweer, werd dit niet gehonoreerd. De rechtbank concludeert dat verdachte niet vol opzet had om [slachtoffer] te doden, maar dat hij zich wel bewust was van de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zou intreden. De rechtbank houdt rekening met de wezenlijke bijdrage van [slachtoffer] aan de escalatie van de situatie, wat in strafverminderende zin wordt meegewogen. Verdachte wordt veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de nabestaanden van [slachtoffer]. De rechtbank legt ook een gevangenisstraf van drie maanden op ter uitvoering van een eerdere voorwaardelijke straf.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/287978-21 + 02/164769-19 (TUL)
vonnis van de meervoudige kamer van 9 augustus 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Middelburg
raadsman mr. B.M.C.F. de Groen, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 juli 2022, waarbij de officier van justitie, mr. E. van Aalst, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. De ouders van het slachtoffer [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), hebben zich als nabestaanden als benadeelde partij gevoegd. Daarbij zijn zij bijgestaan door mr. I. Dilven, advocaat te Etten-Leur. De ouders van [naam 1] en zijn zus [naam 2] hebben gebruik gemaakt van het spreekrecht.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte opzettelijk [slachtoffer] heeft gedood door met een bus tegen hem aan te rijden en door te rijden, waardoor [slachtoffer] bekneld is geraakt tussen de bus en een muur.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte verantwoordelijk is voor de dood van [slachtoffer] door hem met een bestelbus te scheppen en vervolgens met flinke kracht tegen een muur te rijden terwijl [slachtoffer] nog op de motorkap ligt. Voor vol opzet is er onvoldoende bewijs, maar er is op zijn minst sprake geweest van voorwaardelijke opzet bij het handelen van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak. Verdachte had geen vol opzet op de dood van [slachtoffer] , maar ook geen opzet in voorwaardelijke zin. Het is [slachtoffer] die opzettelijk op het voertuig van verdachte is afgelopen en door eigen toedoen op de motorkap is terechtgekomen. Verdachte probeerde juist aan [slachtoffer] te ontkomen. Verdacht heeft daarbij niet doelbewust de muur geraakt. Hij had verminderd zicht door een hevig verbrijzelde voorruit. Verdachte had niet de intentie [slachtoffer] aan te rijden dan wel hem te doden. Dat blijkt ook niet uit het forensisch onderzoek. Volgens dat onderzoek kan geen duidelijke conclusie worden getrokken over de snelheid van verdachte. Daardoor kan niet bevestigd worden dat verdachte met een aanmerkelijke of toenemende snelheid heeft gereden waardoor [slachtoffer] niet weg heeft kunnen komen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op zitting heeft niet ter discussie gestaan dat [slachtoffer] op 23 oktober 2021 in Oosterhout is overleden omdat hij door de door verdachte bestuurde bus tegen en door een (tuin)muur is gedrukt. Voordat de rechtbank in gaat op de vraag of de aan verdachte tenlastegelegde doodslag wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, zal zij voor de context van een en ander, op basis van het dossier en de behandeling op zitting, eerst een bredere schets van de feiten en omstandigheden geven.
Feiten en omstandigheden
[slachtoffer] heeft zaterdagochtend 23 oktober 2021 negenenvijftig keer naar de vriendin van verdachte gebeld. Daarbij heeft na 11.00 uur ook een paar keer daadwerkelijk een telefoongesprek plaatsgevonden tussen [slachtoffer] en de vriendin van verdachte, waarvan in ieder geval omstreeks 11.15 uur een gesprek waar ook verdachte aan deelnam. Verdachte en zijn vriendin waren op die ochtend met hun drie weken oude zoontje in hun woning in Raamsdonkveer. Omstreeks 11.18 uur belt de vriendin naar de politie om te melden dat zij heel erg wordt lastig gevallen door [slachtoffer] . Ook verdachte neemt deel aan dat gesprek.
Omstreeks 11.50 uur die ochtend arriveert [slachtoffer] met een zwarte Volkswagen Polo auto op De Burcht in Oosterhout, waar de vriendin van verdachte heeft gewoond voordat ze met verdachte in Raamsdonkveer is gaan wonen. [slachtoffer] legt daar een tak van ongeveer 2 meter lang en ongeveer 6 centimeter doorsnee in de bosjes. Omstreeks 11.51 uur laat [slachtoffer] de vriendin van verdachte weten dat hij op De Burcht is en zegt hij “Je moet nu niet hier komen met je vriendjes”. [slachtoffer] vertoonde, naar de mening van een getuige die hem hoorde en zag telefoneren, heel vreemd gedrag, was onrustig en had een tak vast. Getuige was bang dat er een jong meisje naar [slachtoffer] zou komen en vertrouwde het niet. Hij is blijven kijken en heeft gedeeltelijk gezien wat er vervolgens gebeurde.
Omstreeks 12.15 uur komt verdachte in een Volkswagen Transporter (hierna: de bus) op De Burcht aanrijden en stopt op ongeveer anderhalve meter vóór [slachtoffer] . [slachtoffer] kijkt in de bus, waar op dat moment alleen verdachte in zit, en pakt meteen de tak uit de bosjes. Hij loopt vervolgens met de tak verticaal in zijn handen voor de bus langs naar de bestuurderskant. Verdachte trekt op het moment dat [slachtoffer] met de opgeheven stok aan de bestuurderskant van de bus is meteen op en stuurt kort naar links richting [slachtoffer] en rijdt daarna rechtdoor de weg verder af. Daarbij ontstaat er contact tussen de door [slachtoffer] nog steeds verticaal vastgehouden tak en de bus waardoor de bovenlijst van de bus en de spiegel worden geraakt. [slachtoffer] verliest zijn evenwicht en wankelt met een hand tegen de muur aan, waarna hij zijn evenwicht weer hervindt. Verdachte slaat een paar meter verderop met de bus af naar links. Verdachte stopt vrijwel meteen nadat hij linksaf is geslagen, steekt de bus met een bocht naar achteren en komt met de neus van de bus weer in de richting te staan van waar hij gekomen was. [slachtoffer] loopt met de tak opgeheven voor hem in de richting naar waar de bus is gegaan. Eerst normaal lopend en vanaf het moment dat de bus gekeerd is gaat hij met versnelde pas naar de bus toe en haalt dan uit met de stok boven zijn hoofd en maakt een slaande beweging met de tak van achter naar voren. De stok raakt daarbij de voorruit van de bus. Op het moment van de slaande beweging is er nog wat ruimte tussen [slachtoffer] en de voorzijde van de bus. Hij had de twee meter lange tak vrij ver van onderen beet, strekte zijn armen en raakte met de punt van de tak de voorruit van de bus. Algemeen bekend is dat de neus van een Volkswagen Transporter geen twee meter lang is en op de filmbeelden is te zien dat er inderdaad ruimte is tussen de bus en [slachtoffer] op het moment van slaan. Niet is vast te stellen of verdachte na het keren nog stilstond of al aan het optrekken was, maar binnen een fractie van een seconde later is er contact tussen [slachtoffer] en de voorzijde van de rijdende bus. De bus rijdt door terwijl [slachtoffer] zich nog tegen de bus aan bevindt. Hij struikelt een aantal passen naar achteren, terwijl hij continu in contact is met de voorzijde van de bus. [slachtoffer] komt met zijn bovenlichaam op de voorzijde van de bus en glijdt dan vanuit zijn positie gezien links onderuit. De bus komt vervolgens iets omhoog en met de rechter voorkant / neus rechts tot stilstand tegen een tuinmuurtje. Uit de foto’s blijkt dat het rechter voorwiel op een smal stukje stoep voor het muurtje staat. [slachtoffer] blijkt op de grond te liggen, deels in de tuin achter het muurtje en deels naast de bus.
Na een paar tellen stapt verdachte uit de bus zonder om zich heen te kijken en sluit de bestuurdersdeur af met de sleutel. Hij loopt zonder haast langs de voorkant van de bus naar de muurzijde, buigt diep voorover en kijkt onder/naast de bus. Daarna komt hij weer overeind en holt weg in de richting van waar hij oorspronkelijk kwam.
Doodslag?
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 23 oktober 2021 in Oosterhout met enige snelheid met de voorkant van de door hem bestuurde bestelbus tegen [slachtoffer] is aangereden. Vervolgens is hij doorgereden, terwijl [slachtoffer] voor en tegen de motorkap was. Slechts een paar meter verder, ongeveer vijf meter, is de bus met de rechter neushoek tegen een tuinmuur gebotst waarbij [slachtoffer] tegen en gedeeltelijk door de muur is gedrukt. Als gevolg van de daarbij opgelopen (plet)verwondingen is [slachtoffer] ter plaatse overleden.
Opzet verdachte
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte [slachtoffer] willens en wetens heeft gedood. Hier zijn geen aanwijzingen voor en van vol opzet is dan geen sprake. Met de officier van justitie en anders dan de verdediging is de rechtbank echter wel van oordeel dat verdachte het voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] heeft gehad.
De rechtbank stelt voorop dat het voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Sommige gedragingen van verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer op de dood gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.
In dit geval ontstond de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] naar het oordeel van de rechtbank al toen verdachte tegen [slachtoffer] aanreed, waarbij [slachtoffer] , na wat achteruit lopen doordat de bus hem duwde, op de motorkap van de bus terecht kwam en verdachte niet remde maar doorreed. Verdachte reed niet stapvoets waarbij [slachtoffer] nog weg had kunnen komen. Op dat moment ontstond een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] onder (een van) de wielen van de ruim 1.800 kilo wegende bus terecht zou komen met de dood van [slachtoffer] als gevolg. Door niet te remmen, maar door te rijden heeft verdachte die aanmerkelijke kans bewust aanvaard. Dat [slachtoffer] mede door zijn eigen toedoen op de motorkap terecht is gekomen doet aan het voorgaande niet af. Verdachte is gaan rijden terwijl [slachtoffer] voor zijn bus stond en is blijven rijden toen [slachtoffer] door de bus geraakt en achteruit geduwd werd.
Het verweer dat verdachte verminderd zicht had door een volledig verbrijzelde ruit gaat niet op. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij zag dat [slachtoffer] naar zijn bus kwam gerend en was zich dus bewust van diens aanwezigheid voor de bus. Het klopt dat [slachtoffer] vervolgens met een twee meter lang stuk (berken)hout tegen de vooruit van de bus heeft geslagen die daardoor beschadigd en deels gebarsten is. Uit de foto’s 17 en 18 bij het proces-verbaal forensisch onderzoek voertuig (Volkswagen [kenteken] ) blijkt echter dat de ergste beschadiging laag op de voorruit zat en de overige barsten het zicht van verdachte niet wezenlijk hebben ontnomen.
Ten aanzien van de gereden snelheid is de rechtbank van oordeel dat de berekening in het forensisch onderzoek niet helemaal duidelijk is. Uit de plaatsing van de bus en de gereden afstand van ongeveer vijf meter lijkt, in combinatie met de beelden en tijdsduur, een snelheid van 10 kilometer per uur te volgen, terwijl de politioneel verkeersspecialist uiteindelijk concludeert dat de snelheid 19 kilometer per uur zal zijn geweest. Op grond van de berekende minimum snelheid van 10 kilometer per uur in combinatie met de camerabeelden staat voor de rechtbank voldoende vast dat verdachte gereden heeft met een aanmerkelijke snelheid gezien de situatie ter plaatse. [slachtoffer] werd in meer dan gewoon wandeltempo achteruit geduwd met de bus. Gelet hierop wordt ook op dit punt het verweer van de verdediging verworpen.
Gelet op de bewijsoverweging behoeft het opzetverweer voor het overige geen bespreking.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 23 oktober 2021 te Oosterhout opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers is verdachte met dat opzet met een door hem bestuurde bus met aanmerkelijke snelheid in de richting van voornoemde [slachtoffer] gereden en is hij opzettelijk tegen voornoemde [slachtoffer] aangereden, waardoor voornoemde [slachtoffer] op de motorkap van die bus terecht is gekomen, waarna verdachte vervolgens met onverminderde snelheid met de voorkant van zijn bus tegen een muur is aangereden, waardoor voornoemde [slachtoffer] bekneld is geraakt tussen de voorkant van die bus en de betreffende muur, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is komen te overlijden.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de verdediging
Noodweer
De verdediging heeft primair een beroep op noodweer gedaan. Verdachte heeft zich noodzakelijkerwijs moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanval/aanranding door [slachtoffer] . Nadat [slachtoffer] meermaals de aanval opende op verdachte, waarbij de spiegel, de zijkant en de voorruit van de bus kapot werden geslagen, besloot verdachte om te vluchten door weg te rijden om zichzelf en de bus te beschermen. Van belang is dat de verdediging geboden was, omdat [slachtoffer] de persoon was die de vriendin van verdachte stelselmatig lastig viel en eerder richting verdachte zelf serieuze doodsbedreigingen had geuit. Gelet hierop meende verdachte dat hij in levensgevaar was door de handelingen van [slachtoffer] , waardoor het noodzakelijk was om zichzelf te beschermen. Verdachte heeft vervolgens proportioneel gehandeld, gelet op het geweld dat tegen hem werd gebruikt. Hij probeerde te vluchten, waarbij van belang is dat de voorruit van de bus ernstig beschadigd was en verdachte in paniek was. De bus is niet gebruikt als middel om [slachtoffer] te verwonden, maar als een middel om mee te ontkomen aan de situatie. Verdachte dient dan ook ontslagen te worden van alle rechtsvervolging op grond van noodweer.
Noodweerexces
Indien de rechtbank vindt dat de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden, doet de verdediging subsidiair een beroep op noodweerexces. Er was voor verdachte een noodzaak tot verdediging tegen de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanval door [slachtoffer] . Die heeft twee keer met een slagwapen vlak langs het hoofd van verdachte geslagen. Bovendien had [slachtoffer] verdachte eerder met de dood bedreigd. Door de aanvallen en de achtergrond van deze zaak verkeerde verdachte in een hevige gemoedsbeweging. Dat blijkt ook uit het dossier waarin verdachte na zijn vlucht wordt beschreven als een volledig verwarde en paniekerige man. Het is door die hevige gemoedsbeweging dat verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden. Daarmee is aan de criteria voor een beroep op noodweerexces voldaan en verdachte dient dan alsnog ontslagen te worden van alle rechtsvervolging.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat een noodweer(exces) situatie niet aannemelijk is geworden. Verdachte is degene geweest die meerdere keren de confrontatie heeft gezocht. Om die reden al kan geen sprake zijn van een noodweersituatie. Ook de onevenredigheid tussen een bus en [slachtoffer] maakt dat geen sprake was van een noodweersituatie. De grote bestelbus waarin verdachte zat, is qua kracht totaal onvergelijkbaar met de situatie van [slachtoffer] die daar enkel met zijn lichaam en een boomtak stond.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Noodweer
Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees/angst voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd, zodanig bedreigend zijn voor verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht.
Hiervoor onder 4.3.2 heeft de rechtbank al de feiten en omstandigheden opgenomen waaronder de bewezenverklaarde doodslag door verdachte heeft plaatsgevonden. Op het moment dat verdachte na de eerste aanrijding met [slachtoffer] verderop naar links was afgeslagen, de bus met een bocht naar achteren had gestoken en weer met de neus van de bus in de richting stond van waar hij kwam, is [slachtoffer] met een boomtak in de handen op de bus afgegaan. Daar heeft hij in ieder geval een slaande beweging gemaakt richting de bus waarbij schade aan de ruit van de bus is ontstaan. Dit kan zondermeer aangemerkt worden als een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van de bus, waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Anders dan de verdediging ziet de rechtbank hierin echter geen (dreigende) aanval tegen het leven van verdachte om de volgende redenen.
Het is zeker niet - zoals verdachte op zitting heeft verklaard - dat [slachtoffer] twee keer met de tak heel kort naast het hoofd van verdachte heeft geslagen. Bij de eerste keer contact tussen tak en bus was van slaan helemaal geen sprake. In het forensische onderzoek is onderbouwd geconcludeerd dat de - met tape vastzittende - buitenspiegel aan de bestuurderszijde van de bus los is geraakt omdat deze door het wegrijden van verdachte in aanraking kwam met de tak die [slachtoffer] op dat moment verticaal in zijn handen hield. De tweede aanval van verdachte is naar het oordeel van de rechtbank ook niet direct op verdachte gericht, maar op de bus waar [slachtoffer] eigenlijk recht op af loopt. Die slag is ook niet in de buurt van het hoofd van verdachte geweest gelet op de plek in de voorruit net boven de motorkap waar de kern van de door de tak veroorzaakte beschadiging zit. Dat verdachte schrok en bang was dat er nog meer kon gebeuren, zoals hij zegt, is niet onbegrijpelijk. Feit blijft echter dat verdachte in een bestelbus zat en [slachtoffer] te voet was. Gevaar voor de persoon van verdachte was niet direct te voorzien.
Verdachte mocht de bus beschermen tegen de aanval van [slachtoffer] . De vraag is of hij hierbij heeft voldaan aan de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit. Heeft hij een niet te zwaar middel gehanteerd en is hij hierbij niet verder gegaan dan noodzakelijk was? Het met de bus op [slachtoffer] af (blijven) rijden en door blijven rijden nadat [slachtoffer] werd geraakt en op de motorkap terecht kwam, staat naar het oordeel van de rechtbank niet in redelijke verhouding tot de ernst van de aanranding van de bus. Een bestelbus is eenvoudigweg geen mensenleven waard. Verdachte heeft op zitting verklaard dat hij [slachtoffer] met de tak naar de bus zag komen rennen. Hij had toen al, maar in ieder geval op het moment dat de bus [slachtoffer] raakte, kunnen en moeten stoppen en nog een heel stuk achteruit kunnen rijden en de bus kunnen verlaten en achterlaten. Verwacht kon en mocht worden dat hij de bus op zou offeren in plaats van het leven van [slachtoffer] . Overigens is het maar de vraag hoe erg de schade aan de bus dan uiteindelijk zou zijn geweest en bovendien kan schade aan een bus over het algemeen hersteld worden en moet de verantwoordelijke die schade vergoeden aan de benadeelde. Verdachte komt dan ook geen beroep op noodweer toe en dat verweer wordt verworpen.
Dat verdachte na het linksaf slaan met de bus terug is gedraaid om bewust (opnieuw) de confrontatie aan te gaan met verdachte, zoals door de officier van justitie gesteld, is voor de rechtbank niet gebleken. Op basis van het dossier en het onderzoek op zitting - inclusief de ‘zichtfoto’ in het requisitoir – is ook onvoldoende vast te stellen dat verdachte vooraf wist, of op het moment van linksaf slaan kon zien, dat hij door kon rijden naar de Ridderstraat om via die straat weg te rijden van verdachte. Verdachte heeft ook op zitting ontkend van die mogelijkheid te hebben geweten.
Noodweerexces
Hiervoor heeft de rechtbank al geoordeeld dat er sprake was van een onmiddellijke, wederrechtelijke aanranding, maar dat verdachte de grenzen van een geboden en noodzakelijke verdediging heeft overschreden. Bij een geslaagd beroep op noodweerexces kan die overschrijding verdachte strafrechtelijk niet verweten worden, omdat die het gevolg is van een hevige gemoedsbeweging die door de aanranding werd veroorzaakt.
Over zo’n hevige gemoedstoestand heeft verdachte bij de politie en op zitting verklaard. Hij was in paniek, omdat hij vreesde voor zijn leven. Los van de vraag of die vrees terecht was, ondersteunen zijn feitelijke gedragingen direct na de botsing tegen de muur zijn verklaring niet. Integendeel, verdachte blijft even in de bus zitten en als hij uitstapt kijkt hij niet om zich heen om er zeker van te zijn dat hij niet alsnog aangevallen wordt door verdachte, wat je zou verwachten van iemand in paniek die voor zijn leven vreest. Hij draait zich om naar de bus en sluit de bestuurdersdeur af met de sleutel, loopt zonder haast naar de voorkant van de bus aan de muurzijde, buigt diep voorover en kijkt onder/naast de bus. Allemaal rustige en bedachtzame handelingen die naar het oordeel van de rechtbank niet passen bij paniek door doodangst. Daarna pas loopt verdachte hard weg. Ook dat kan de rechtbank niet zien als in paniek vluchten uit doodsangst voor [slachtoffer] . De door verdachte gestelde paniek is dan ook onvoldoende onderbouwd en onvoldoende aannemelijk geworden. Datzelfde geldt voor zijn toevoegingen op zitting dat hij een “black-out” had dan wel in “trance” was. Dat zijn bovendien twee verschillende dingen. Verdachte komt dan ook geen beroep op noodweerexces toe en ook dat verweer wordt verworpen.
Er zijn verder geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit of van verdachte uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 8 jaren met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Bij een bewezenverklaring wordt verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Hij had zijn leven eindelijk op de rit. Hij had de mogelijkheid tot een nieuwe baan, woonde samen met zijn vriendin waarmee hij in september 2021 ouder is geworden van een zoon. Het is voor verdachte zwaar dat hij in detentie dient te verblijven, terwijl zijn vriendin de zorg draagt voor hun pasgeboren kindje en hij niet aanwezig zal zijn bij belangrijke gebeurtenissen. Een gevangenisstraf van maximaal drie jaren zou passend zijn.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, let de rechtbank op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank neemt in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte rijdt op 23 oktober 2021 met een bestelbus naar de Burcht in Oosterhout. Daar staat [slachtoffer] te wachten. Volgens verdachte wil hij het gesprek aangaan met [slachtoffer] over het lastigvallen door [slachtoffer] van de vriendin van verdachte. Wanneer verdachte ter plaatse is escaleert de situatie echter in heel korte tijd. [slachtoffer] pakt een dikke en twee meter lange tak en maakt uiteindelijke één enkele slaande beweging richting de voorruit van de bus. Vervolgens reageert verdachte op onbegrijpelijke wijze door [slachtoffer] niet alleen aan te rijden, maar vooral ook door te rijden tot hij tegen een muurtje tot stilstand komt met [slachtoffer] beklemd tussen het muurtje en de rechter voorzijde van de bus, waarna [slachtoffer] ter plaatse overlijdt.
Verdachte heeft door zijn handelen [slachtoffer] het kostbaarste ontnomen wat een mens bezit: zijn leven. Bovendien heeft hij onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van [slachtoffer] . Met name zijn ouders en zijn zus hebben door het toedoen van verdachte een dierbare verloren en moeten verder leven zonder hun zoon en broer. Dat dit een enorme impact op hen heeft is wel gebleken tijdens het voordragen van de schriftelijke slachtofferverklaringen op zitting.
De door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf lijkt op het eerste gezicht dan ook passend gezien uitspraken in andere doodslagzaken met voorwaardelijk opzet. Naar het oordeel van de rechtbank doet de eis echter onvoldoende recht aan de strafverminderende omstandigheden van deze specifieke zaak. Hoe pijnlijk het ook is voor de nabestaanden, de rechtbank ontkomt er niet aan om daarbij in de eerste plaats de eigen rol van [slachtoffer] te benoemen.
Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer] voor zijn noodlottig overlijden niet alleen gedurende langere tijd veelvuldig en ongewenst contact opnam met de vriendin van verdachte, maar ook doodsbedreigingen heeft geuit naar verdachte. Uit het dossier blijkt verder dat dat niet zozeer te maken had met een schuld van de vriendin aan [slachtoffer] , maar dat [slachtoffer] meer voelde voor de vriendin van verdachte dan zij voor hem. Op de fatale 23 oktober 2021 heeft [slachtoffer] zelf een wezenlijke bijdrage geleverd aan de escalatie. [slachtoffer] heeft die ochtend tientalle keren gebeld naar de vriendin van verdachte, waarvan hij wist dat zij pas een kindje had gekregen met verdachte. Hij is bovendien als eerste naar De Burcht gegaan, waar hij meteen een klaargelegde tak heeft gepakt toen verdachte ter plaatse verscheen en niet diens vriendin waarop [slachtoffer] kennelijk hoopte. [slachtoffer] was zelf ook met de auto naar De Burcht gekomen en had op dat moment of na de eerste aanraking met de bus ook naar zijn auto kunnen gaan om weg te rijden. In plaats daarvan heeft [slachtoffer] ervoor gekozen te blijven en met de tak in de handen gericht naar de bus van verdachte te lopen en vervolgens in versnelde pas en met die flinke tak naar de bus te slaan. [slachtoffer] koos op dat moment als eerste de aanval. Van verdachte hadden vervolgens andere keuzes verwacht mogen worden, maar van [slachtoffer] ook. Er was wel sprake van een noodweer situatie, maar de reactie van verdachte daarop was niet de juiste en ging te ver. De rechtbank zal met dit alles sterk rekening houden in strafverminderende zin.
Daarnaast heeft verdachte door zijn voorlopige hechtenis al ruim negen maanden geen vader kunnen zijn voor zijn zoontje dat op 23 oktober 2021 pas drie weken oud was. Gelet op de onvoorwaardelijke gevangenisstraf die de rechtbank op zal leggen zal dat nog langer gaan duren. Daardoor zal verdachte belangrijke ontwikkelingen van zijn zoontje niet van nabij meemaken en zal zijn zoontje nog lang zonder zijn vader moeten leven.
Tot slot heeft verdachte op zitting laten blijken dat hij zich bewust is van het leed dat hij de nabestaanden heeft aangedaan en dat hij daar spijt van heeft.
Alles afwegende is de rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf van vijf jaren met aftrek van de tijd in voorarrest een passende en geboden straf is.

7.De benadeelde partijen

De benadeelde partijen [naam 3] en [naam 4] , bijgestaan door mr. I. Dilven, advocaat
te Etten-leur, vorderen gezamenlijk een schadevergoeding van € 40.100,50 voor het tenlastegelegde feit. Dit bedrag bestaat uit € 40.000,- (€20.000,- per persoon) aan affectieschade en € 100,50 reiskosten (gezamenlijke kosten benadeelde partijen).
Reis- en parkeerkosten
De rechtbank is van oordeel dat deze schade enkel tot een bedrag van € 40,20 bestaande uit reis- en parkeerkosten met betrekking tot twee keer een voorbereidend gesprek met de officier van justitie, een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en door de verdediging niet betwist.
Voor wat betreft de overige reis- en parkeerkosten ad € 60,30 voor bezoeken aan de zittingen, acht de rechtbank dat op grond van artikel 238, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering reis-, verlet en verblijfkosten voor het bijwonen van de zitting alleen voor vergoeding in aanmerking komen indien in persoon mag worden en ook daadwerkelijk in persoon is geprocedeerd. Aangezien de benadeelde partijen met behulp van een advocaat hebben geprocedeerd, die ook ter terechtzitting de vordering heeft toegelicht, komen de gevorderde reis- en parkeerkosten die verband houden met het bijwonen van de zittingen niet voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal deze kosten dan ook afwijzen.
Immateriële schade/affectieschade
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partijen door het bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van het Besluit Vergoeding Affectieschade komt aan de ouders een bedrag van € 20.000,- per persoon toe. Nu de vordering niet is betwist acht de rechtbank het gevorderde toewijsbaar, zodat de vordering zal worden toegewezen.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 23 oktober 2021.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter van 11 juni 2021 ten uitvoer zal worden gelegd.
De verdediging heeft naar voren gebracht dat de vordering afgewezen zou moeten worden, aangezien de politierechter als motivatie wilde meegeven dat verdachte de stijgende positieve lijn zou doortrekken. Verdachte heeft die lijn doorgezet. Een extra gevangenisstraf bovenop een eventueel op te leggen straf zou geen zin hebben in deze.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Doodslag;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van vijf (5) jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 11 juni 2021 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02/164769-19
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
een gevangenisstraf van drie maanden;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partijen [naam 3] en [naam 4] van in totaal aan hen samen € 40.040,20, waarvan € 40,20 aan materiële schade en
€ 40.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 23 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- wijst af het overige gedeelte van de vordering;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de nabestaanden / ouders van slachtoffer [slachtoffer] , € 40.040,20 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 23 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling 235 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.I. Beudeker, voorzitter, mr. R.J.H. de Brouwer en mr. D.M.I.C. Schijns, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Tafazzul, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 9 augustus 2022.
De voorzitter en jongste rechter zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.