In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Baarle-Nassau. De zaak betreft een beroep tegen een voorlopig verkeersbesluit dat op 28 april 2021 door het college is genomen, waarin een inrijverbod voor vrachtverkeer is ingesteld in de kern van Baarle-Nassau, met uitzondering van vrachtverkeer met een aantoonbare bestemming. Eiser heeft een zienswijze ingediend tegen dit besluit, waarop het college op 21 september 2021 heeft gereageerd met een bestreden besluit, waarin de zienswijze deels gegrond werd verklaard.
De rechtbank heeft in deze uitspraak eerst de ontvankelijkheid van eiser in zijn beroep beoordeeld. Het college stelde dat eiser geen belanghebbende is, omdat hij niet woonachtig is in Baarle-Nassau. De rechtbank heeft vastgesteld dat volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een belanghebbende degene is wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. De rechtbank heeft ook verwezen naar jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die stelt dat alleen personen met een bijzonder, individueel belang bij een verkeersbesluit als belanghebbende kunnen worden aangemerkt.
De rechtbank concludeert dat eiser geen belanghebbende is, omdat zijn belang niet voldoende onderscheidend is van dat van andere weggebruikers. Eiser heeft geen bijzonder, individueel belang bij het verkeersbesluit, en zijn zorgen over de handhaafbaarheid van het inrijverbod maken hem niet tot belanghebbende. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en verklaart de zienswijze van eiser niet-ontvankelijk. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht, maar er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, aangezien hij niet door een gemachtigde is bijgestaan.