ECLI:NL:RBZWB:2022:4729

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 augustus 2022
Publicatiedatum
15 augustus 2022
Zaaknummer
AWB- 21_3424
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WW-uitkering door UWV na foutieve uitbetaling

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 augustus 2022, betreft het een geschil tussen een eiser en het UWV over de herziening en terugvordering van een WW-uitkering. Eiser ontving een WW-uitkering over de periode van 14 september 2020 tot en met 28 februari 2021, maar het UWV heeft vastgesteld dat er een bedrag van € 5.200,58 te veel is uitbetaald. Dit leidde tot een terugvorderingsbesluit waarbij eiser € 3.279,78 moest terugbetalen. Eiser was het niet eens met de besluiten van het UWV en heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV per abuis de uitkering volledig heeft doorbetaald zonder de aangekondigde korting van 29% toe te passen, omdat eiser als zelfstandige werkte. De rechtbank oordeelt echter dat eiser redelijkerwijs had kunnen weten dat hij te veel uitkering ontving, gezien de informatie die hij had ontvangen over de hoogte van de uitkering en de korting. De rechtbank concludeert dat het UWV terecht is overgegaan tot herziening van de WW-uitkering en dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien.

De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat de besluiten van het UWV in stand blijven. Eiser krijgt geen gelijk en er is geen reden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3424 WW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 augustus 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaats] , eiser,

en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het UWV),verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 11 maart 2021 (primair besluit 1) heeft het UWV de uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW-uitkering) van eiser over de periode van 14 september 2020 tot en met 28 februari 2021 herzien. Gebleken is dat over deze periode een bedrag van € 5.200,58 bruto te veel aan WW-uitkering is uitbetaald. Dit bedrag dient eiser terug te betalen. Per 1 maart 2021 zal daarom een bedrag van € 520,06 bruto worden ingehouden op de uitkering.
In het besluit van 17 mei 2021 (primair besluit 2) heeft het UWV meegedeeld dat er een bedrag van € 1.040,12 bruto is verrekend met het gereserveerde vakantiegeld. Omdat de uitkering per 1 maart 2021 is beëindigd, zal in overleg met eiser een nieuwe betalingsregeling worden afgesproken.
In het terugvorderingsbesluit van 18 mei 2021 (primair besluit 3) is eiser meegedeeld dat hij € 3.279,78 aan het UWV moet terugbetalen.
In het besluit van 21 juli 2021 (bestreden besluit) heeft het UWV de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard. Eiser had kunnen weten dat hij te veel uitkering ontving. Alleen wanneer sprake is van een zeer ernstige of uitzonderlijke situatie hoeft eiser het bedrag niet terug te betalen. Daarvan is het UWV niet gebleken.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 1 juli 2022. Eiser was daarbij aanwezig. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Reitsma.

Overwegingen

1.
Feiten
In het besluit van 26 augustus 2020 is aan eiser over de periode van 1 september 2020 tot en met 31 augustus 2022 een WW-uitkering toegekend. Daarbij is toegelicht dat eiser over de periode van 1 september 2020 tot 1 november 2020 een bedrag van € 3.634,10 bruto per maand ontvangt. Vanaf 1 november 2020 ontvangt hij € 3.391,83 bruto per maand. Van die bedragen wordt 8% vakantiegeld afgetrokken en gereserveerd ter uitbetaling in mei.
In het werkplan van 7 september 2020 staat vermeld dat eiser de komende 26 weken als zelfstandige gaat werken en dat zijn uitkering die weken met 29% wordt verlaagd.
In het besluit van 18 september 2020 heeft het UWV eiser toestemming verleend om met behoud van zijn uitkering als zelfstandige aan de slag te gaan. Over de startperiode van 14 september 2020 tot en met 15 maart 2021 wordt de WW-uitkering met 29% verminderd.
Uit de betaalspecificaties blijkt dat het UWV in de maanden september en oktober 2020 een bedrag van € 3.364,91 aan WW-uitkering aan eiser heeft uitgekeerd. In de maanden november en december 2020 is € 3.140,58 per maand uitgekeerd en in de maanden januari en februari 2021 is € 3.149,32 per maand uitgekeerd.
In het besluit van 2 maart 2021 is aan eiser meegedeeld dat zijn startperiode per 15 maart 2021 eindigt. Vanaf dan dient hij de uren die hij als zelfstandige werkt aan het UWV door te geven. De uren zullen worden ongerekend naar een fictief inkomen en verrekend worden met de WW-uitkering.
Vervolgens heeft de besluitvorming plaatsgevonden zoals weergegeven onder procesverloop.
2.
Het geschil
In geschil is of het eiser in de startperiode van 14 september 2020 tot en met 28 februari 2021 redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat aan hem een te hoog bedrag aan WW-uitkering werd verstrekt en zo ja, of er dringende redenen aanwezig zijn die maken dat het UWV van herziening en terugvordering behoorde af te zien.
3.
Standpunten partijen
Eiser voert aan dat hij niet wist of had kunnen weten dat hem tijdens de startperiode teveel uitkering is uitbetaald. Eiser is het er niet mee eens dat het UWV zonder overleg zijn vakantiegeld heeft gebruikt om een deel van de terugvordering af te lossen.
Het UWV stelt zich op het standpunt dat eiser wel had kunnen weten dat hij teveel uitkering ontving. In het besluit van 26 augustus 2020 is de hoogte van de WW-uitkering meegedeeld. In het werkplan van 7 september 2020 en in het besluit van 18 september 2020 is uitgelegd dat de uitkering met 29% verminderd dient te worden omdat hij als zelfstandige gaat werken. Uit de betaalspecificaties valt op te maken dat het UWV abusievelijk tijdens de startperiode geen rekening heeft gehouden met de vermindering van 29%. Eiser had dus kunnen weten dat hij teveel uitkering ontving.
4.
Wettelijk kader
De relevante regelgeving is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
5.
Beoordeling
Herziening en terugvordering
5.1
De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat de herziening en terugvordering van eisers WW-uitkering is ontstaan door een fout door het UWV. Het UWV heeft per abuis de uitkering volledig doorbetaald tijdens de startperiode en nagelaten de korting van 29% toe te passen. Dit maakt in deze zaak echter niet dat het UWV niet tot herziening en terugvordering van de te veel betaalde uitkering mocht overgaan. De rechtbank overweegt in dat kader als volgt.
5.2
In artikel 22a, eerste lid en onder b, van de WW is bepaald dat het UWV een besluit tot toekenning van uitkering herziet of intrekt indien de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend. In de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 (verder: de Beleidsregels) zijn hierover nadere regels vastgelegd. Op grond van artikel 3, derde lid, van de Beleidsregels wordt de uitkering, indien het de verzekerde redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt, ingetrokken of herzien met terugwerkende kracht tot en met de dag waarop het de verzekerde redelijkerwijs duidelijk was of kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering werd verstrekt.
5.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV aannemelijk gemaakt dat het eiser redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat hem over de periode van 14 september 2020 tot 15 maart 2021 een te hoog bedrag aan uitkering werd verstrekt. In het besluit van 26 augustus 2020 heeft het UWV de hoogte van eisers WW-uitkering (per 1 september 2020) bekend gemaakt. Vervolgens is eiser in het werkplan van 7 september 2020 en het besluit van 18 september 2020 geïnformeerd dat zijn WW-uitkering over de startperiode (van 14 september 2020 tot 15 maart 2021) gekort wordt met 29%. Zonder ingewikkelde rekensommen te maken, had het eiser uit de daaropvolgende betaalspecificaties redelijkerwijs duidelijk kunnen zijn dat de bedragen die hij aan WW-uitkering ontving, niet met de aangekondigde 29% waren gekort.
5.4
De rechtbank concludeert dan ook dat het UWV terecht is overgegaan tot herziening van de WW-uitkering. Op grond van artikel 36, eerste lid, van de WW, was het UWV verplicht de onverschuldigd betaalde uitkering van eiser terug te vorderen. Gesteld noch gebleken is dat er sprake is van dringende redenen die maken dat het UWV van terugvordering had moeten afzien.
Verrekening
5.5
Anders dan eiser aanvoert, mocht het UWV wel overgaan tot verrekening van de openstaande vordering met het gereserveerde vakantiegeld. Het UWV is op grond van artikel 4:93, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bevoegd om een geldschuld te verrekenen met een openstaande vordering als er in het concrete geval een wettelijke bepaling is die dat toestaat. Op grond van artikel 36a, tweede lid, van de WW in verbinding met artikel 27g, eerste lid, van de WW verrekent het UWV de onverschuldigd betaalde uitkering met, onder meer, een WW-uitkering.
6.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M. van Sambeek, griffier, op 12 augustus 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage – wettelijk kader

Werkloosheidswet

In artikel 22a, eerste lid, van de WW is bepaald dat het UWV een besluit tot toekenning van uitkering herziet of intrekt indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 24, 25 of 26 van deze wet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering (onderdeel a) of indien anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend (onderdeel b).
In artikel 22a, tweede lid, van de WW is bepaald dat het UWV kan besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
In artikel 27g, eerste lid, van de WW is bepaald dat het UWV de bestuurlijke boete en een eerdere bestuurlijke boete wegens eenzelfde gedraging als bedoeld in artikel 27a, vijfde lid, verrekent met een uitkering op grond van deze wet, de Ziektewet, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, de Wet arbeid en zorg of een toeslag op grond van de Toeslagenwet, die de overtreder ontvangt.
In artikel 36, eerste lid, van de WW is bepaald dat de uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 22a of 27 van deze wet onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, door het UWV wordt teruggevorderd.
In artikel 36, zesde lid, van de WW is bepaald dat het UWV kan besluiten om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Op grond van artikel 36a, eerst lid, van de WW, kan het UWV de onverschuldigd betaalde uitkering, bedoeld in artikel 36, eerste en tweede lid, invorderen bij dwangbevel.
Op grond van het tweede lid van dit artikel is artikel 27g is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat indien het gemiddeld inkomen van de belanghebbende gedurende drie jaar de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan, het UWV de aflossingsbedragen lager vaststelt.
In artikel 47b, eerste lid, van de WW is bepaald dat indien de werknemer toestemming van het UWV heeft verkregen om werkzaamheden als bedoeld in artikel 77a, eerste lid, te verrichten, de uitkering voor de duur van die toestemming wordt verminderd met 29% van de uitkering, dan wel met een lager, bij algemene maatregel van bestuur te bepalen, percentage van de uitkering.

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 4:93 van de Algemene wet bestuursrecht luidt:
1. Verrekening van een geldschuld met een bestaande vordering geschiedt slechts voor zover in de bevoegdheid daartoe bij wettelijk voorschrift is voorzien.
2. Verrekening geschiedt onder vermelding van de vordering waarmee de geldschuld is verrekend alsmede de hoogte van het bedrag van de verrekening.
3. De verrekening werkt terug overeenkomstig artikel 129, eerste en tweede lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.
4. De schuldenaar is niet bevoegd tot verrekening voor zover beslag op de vordering van de schuldeiser nietig zou zijn.
5. Uitstel van betaling staat aan verrekening niet in de weg.