ECLI:NL:RBZWB:2022:4732

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 augustus 2022
Publicatiedatum
15 augustus 2022
Zaaknummer
AWB- 21_3129
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van een Ziektewet-uitkering door het UWV

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW) uitkering door het UWV. Het UWV had op 18 maart 2021 besloten de uitkering van eiser te beëindigen met ingang van 22 maart 2021, omdat eiser weer geschikt werd geacht voor zijn eigen arbeid. Eiser had hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 12 mei 2022 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden voor de zitting. De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiser geschikt is om zijn eigen arbeid te verrichten. De rechtbank baseert dit oordeel op rapporten van een verzekeringsarts en een arts bezwaar en beroep, die beiden hebben vastgesteld dat er geen objectieve medische beperkingen zijn die eiser verhinderen om zijn werk als administratief medewerker uit te voeren. Eiser had eerder gewerkt als administratief medewerker en was sinds 6 november 2020 ziek gemeld vanwege burn-out klachten. De rechtbank concludeert dat de medische onderzoeken zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat er geen reden is om te twijfelen aan de bevindingen van de artsen van het UWV.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en oordeelt dat eiser geen recht heeft op een proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande en openbaar gemaakt op 12 augustus 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3129 ZW

uitspraak van 12 augustus 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], te [plaats] , eiser,
gemachtigde: mr. F. Serrari,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Het UWV heeft met het besluit van 18 maart 2021 (primair besluit) de ZW-uitkering van eiser beëindigd met ingang van 22 maart 2021. Met het bestreden besluit van 17 juni 2021 is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 12 mei 2022 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen mr. H.M. van Gent als gemachtigde van het UWV. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich bij brief van 28 april 2022 afgemeld voor de zitting.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eiser geschikt is om zijn eigen arbeid te verrichten. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht het besluit heeft gehandhaafd dat eiser vanaf 22 maart 2021 weer geschikt is om zijn eigen arbeid te verrichten en om de ZW-uitkering per die datum te beëindigen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
Wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
3.2
Eiser heeft tot 1 november 2019 gewerkt als administratief medewerker. Daarna heeft het UWV eiser bij besluit van 8 november 2019 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet toegekend met ingang van 1 november 2019 tot maximaal 15 november 2020. Vanuit die situatie heeft eiser zich bij het UWV ziek gemeld per 6 november 2020 vanwege burn-out klachten met paniekaanvallen.
Bij besluit van 18 maart 2021 heeft het UWV de ZW-uitkering van eiser beëindigd met ingang van 22 maart 2021, omdat eiser per die datum weer arbeidsgeschikt wordt geacht voor zijn eigen werk.
3.3
De rechtbank stelt vast dat het werk als administratief medewerker als ‘zijn arbeid’ in de zin van artikel 19 van de ZW moet worden aangemerkt.
4. Het bestreden besluit is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een arts bezwaar en beroep (arts b&b) onder verantwoordelijkheid van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft het dossier bestudeerd, heeft eiser gezien op zijn spreekuur van 24 februari 2021 en eiser daarbij medisch onderzocht. Hij heeft medische informatie opgevraagd bij [naam huisarts] , huisarts van eiser. De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat eiser aangeeft dat hij kapot, erg gespannen en snel geïrriteerd is. Hij kreeg van de huisarts medicatie voorgeschreven, maar ervaarde bijwerkingen (maagproblemen en misselijkheid) waardoor hij daarmee stopte. Eiser heeft sinds 23 februari 2021 amitriptyline, maar merkt er nog geen effect van, verder is hij doorverwezen naar een psycholoog. Met eigen onderzoek acht de verzekeringsarts de klachten en beperkingen niet te objectiveren. Er kunnen geen beperkingen worden geobjectiveerd waardoor eiser de maatgevende arbeid niet zou kunnen uitvoeren. De daarom opgevraagde informatie van de huisarts van 16 maart 2021 bevatte geen aanvullende medische informatie die zou kunnen leiden tot medisch objectiveerbare beperkingen. Eiser wordt derhalve arbeidsgeschikt bevonden voor de maatgevende arbeid.
4.2
Arts b&b [naam b&b arts] heeft onder verantwoordelijkheid van verzekeringsarts b&b [naam b&b verzekeringsarts] het dossier van eiser doorgenomen en op 7 juni 2021 aan de hoorzitting via Teams deelgenomen. [naam b&b arts] heeft gerapporteerd dat eiser reeds langer bestaande, en het afgelopen jaar toegenomen, psychische klachten claimt. Volgens informatie van de behandelend sector heeft eiser voorheen behandeling gehad voor een angststoornis, die bij afloop in 2016 deels in remissie was. De klachten bestaan voornamelijk uit moeheid en toename van de paniekaanvallen, met geclaimde beperkingen ten aanzien van concentreren en herinneren. Eiser is met amitriptyline gestart in februari 2021 en op 29 maart 2021 heeft een intakegesprek plaatsgevonden voor psychische behandeling bij Mentaal Beter. Een regiebehandelgesprek is gepland voor 14 juni 2021.
Daarnaast ervaart eiser buikpijnklachten, volgens de huisarts spanningsgerelateerd. Eerdere
onderzoeken in de buikregio hebben geen afwijkingen getoond.
Naar het oordeel van [naam b&b arts] heeft de primaire verzekeringsarts adequaat geoordeeld dat eiser geschikt wordt geacht voor de maatstaf. Zij kan eveneens geen beperkingen objectiveren waardoor eiser de maatgevende arbeid niet zou kunnen uitvoeren. Ook bij eigen psychisch onderzoek kunnen de geclaimde beperkingen niet worden geobjectiveerd. Aandacht en concentratie zijn op gespreksniveau intact en er zijn geen aanwijzingen voor geheugenhiaten. Wat betreft de paniekaanvallen kan eiser niet tot een concrete beschrijving komen van toename in ernst of frequentie en eventuele uitlokkende factoren.
Overigens acht arts b&b [naam b&b arts] het invoelbaar dat eiser vanwege paniekaanvallen en ervaren spanningen geen arbeid zou kunnen verrichten waarbij hoge psychische belasting van hem wordt gevergd. Echter is hiervan in de maatstaf geen sprake. Het feit dat eiser kenbaar maakt het werk niet langer te willen uitoefenen, omdat het niets voor hem is, of dat het contract niet werd verlengd, kan volgens [naam b&b arts] niet worden meegenomen in de weging tot arbeids(on)geschiktheid voor de maatstaf, aangezien hierbij geen sprake is van ziekte en/of gebrek.
Arts b&b [naam b&b arts] concludeert daarom dat eiser op de datum in geding (22 maart 2021) geschikt is voor zijn arbeid.
4.3
Eiser heeft onder verwijzing naar de bezwaargronden tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat het UWV te vroeg heeft besloten dat eiser zijn maatgevende werk kan verrichten. Dit, omdat hij onder specialistische behandeling bij ‘Mentaal Beter’ is en medicatie inneemt. Als gevolg van de angst- en depressieklachten acht eiser zich niet in staat het maatgevende werk te verrichten. Medische informatie van Mentaal Beter is volgens eiser ten onrechte niet betrokken bij de beslissing op de bezwaren. Nu het UWV ook niet heeft uitgelegd waarom dat zo is, acht eiser het bestreden besluit onzorgvuldig en in strijd met de wet, althans de beginselen van behoorlijk bestuur.
4.4
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de (verzekerings)artsen van het UWV blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, met name de geclaimde angst- en depressieklachten, en dat zij eigen onderzoek hebben verricht. De arts b&b heeft voldoende gemotiveerd waarom zij van mening is dat eiser geschikt is zijn eigen arbeid te verrichten. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan die bevindingen. Ook was informatie van 15 juni 2016 van een behandeling voor een angststoornis bij de GGZ - welke is afgesloten met de mededeling dat eiser meer grip heeft op de angst en voldoende technieken heeft aangereikt gekregen om zijn angst te controleren - bekend bij de (verzekerings)artsen. Tevens heeft de verzekeringsarts recente informatie opgevraagd bij de huisarts van eiser (brief van 16 maart 2021), waaruit blijkt dat eiser vanaf 23 februari 2021 medicatie krijgt en verwezen is naar Mentaal Beter. Deze informatie gaf geen aanvullende medische informatie die zou kunnen leiden tot medisch objectiveerbare beperkingen. Daarbij heeft eiser geen andere medische informatie aangeleverd. Er is dan ook geen medische informatie voorhanden op grond waarvan de rechtbank zou kunnen komen tot twijfel aan het oordeel van de artsen het UWV.
Eiser heeft betoogd dat informatie had moeten worden opgevraagd bij Mentaal Beter. Daarover overweegt de rechtbank dat een verzekeringsarts in beginsel mag varen op zijn eigen oordeel. Raadpleging van de behandelend artsen is aangewezen in die gevallen waarin reeds een behandeling in gang is gezet of zal worden gezet, die een beduidend effect zal kunnen hebben op de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid, of indien een betrokkene gedocumenteerd stelt dat een behandelend arts een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over de beperkingen (zie onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1391). Ten tijde van de beoordeling hier in geding was geen sprake van een al lopende behandeling met beduidend effect op arbeidsmogelijkheden. Eiser stelt evenmin (onderbouwd), dat een behandelend arts een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over de beperkingen.
5. Conclusie en gevolgen
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het UWV terecht de ZW-uitkering heeft beëindigd per 22 maart 2021. Het beroep wordt daarom ongegrond verklaard.
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard krijgt eiser geen proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 12 augustus 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.