In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. I.A.C. Cools, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV, waarin haar Ziektewet-uitkering (ZW) per 12 oktober 2020 werd beëindigd na een eerstejaarsbeoordeling. Het UWV had eerder, op 11 september 2020, besloten dat eiseres geen recht meer had op een uitkering, en dit besluit werd in een later bestreden besluit op 19 februari 2021 gehandhaafd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de medische beoordeling zorgvuldig heeft uitgevoerd. Eiseres, die als kapster werkzaam was, had zwangerschapsgerelateerde klachten en was sinds 11 september 2018 arbeidsongeschikt. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen van het UWV voldoende rekening hadden gehouden met de klachten van eiseres en dat de vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 3 augustus 2020 juist waren. Eiseres had geen aanvullende medische informatie overgelegd die haar stellingen kon onderbouwen.
De rechtbank concludeerde dat eiseres in staat was om met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen, en dat het UWV terecht had geoordeeld dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard en de beëindiging van de ZW-uitkering per 12 oktober 2020 bevestigd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.