ECLI:NL:RBZWB:2022:4736

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 augustus 2022
Publicatiedatum
15 augustus 2022
Zaaknummer
C/02/377016 FARK 20-4966
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het verzoek tot eenhoofdig gezag over minderjarigen na eerdere gezamenlijke gezagsuitoefening

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 augustus 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot eenhoofdig gezag over twee minderjarigen. De man, vertegenwoordigd door mr. L.A.P. van Haperen, verzocht om het gezag over de kinderen uitsluitend aan hem toe te kennen, omdat hij vreesde dat de vrouw, vertegenwoordigd door mr. W.N. Sardjoe, niet zou meewerken aan gezagsbeslissingen. De vrouw had in het verleden slechts eenmaal geen toestemming gegeven voor covid-19-vaccinaties, maar verder was er geen bewijs dat zij niet meewerkte aan andere gezagsbeslissingen. De rechtbank oordeelde dat de vrees van de man ongegrond was en dat de vrouw bereid was om mee te werken aan gezagsbeslissingen. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van misbruik van gezag door de vrouw en dat de man onvoldoende onderbouwing had voor zijn verzoek. De rechtbank wees het verzoek van de man af en handhaafde het gezamenlijk gezag, waarbij de belangen van de minderjarigen voorop stonden. De rechtbank benadrukte dat de communicatie tussen de ouders verbeterd moest worden en dat de GI zou blijven bemiddelen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/377016 FA RK 20-4966
Datum beschikking: 16 augustus 2022
nadere beschikking betreffende gezag
in de zaak van
[naam 1],
hierna te noemen: de man, wonende te [woonplaats 1],
advocaat: mr. L.A.P. van Haperen te Breda,
tegen
[naam 2] ,
hierna te noemen de vrouw, wonende te [woonplaats 2],
advocaat: mr. W.N. Sardjoe te Den Haag.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.
1.
Het verdere procesverloop
1.1. De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- de beschikking van deze rechtbank van 26 mei 2021 en alle daarin vermelde stukken;
- de brief van Stichting Jeugdbescherming Brabant te Roosendaal (de gecertificeerde instelling, hierna te noemen: de GI) van 14 maart 2022;
- de brieven van mr. Van Haperen van 28 maart 2022 met bijlagen, 7 april 2022 en 6 juli 2022, met bijlagen;
- de brief van mr. Sardjoe van 4 april 2022.
1.2. De mondelinge behandeling van de verzoeken is met gesloten deuren voortgezet op 18 juli 2022. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens waren aanwezig een medewerkster van de Raad en twee medewerksters van de GI, die als informanten zijn gehoord.
1.3. Na te noemen minderjarigen zijn, gelet op hun leeftijd, in staat gesteld hun mening kenbaar te maken tijdens een zogenoemd kindgesprek. Zij hebben beiden aangegeven hiervan geen gebruik te maken.

2.De nadere feiten

2.1.
Bij voornoemde beschikking van 26 mei 2021 heeft de rechtbank de beschikking van 1 december 2020 gewijzigd als volgt.
Bepaald is dat de minderjarigen:
1. [naam 3] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 2011;
2. [naam 4] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 2] 2013;
hun hoofdverblijf hebben bij de man.
Tevens is bepaald dat de vrouw en de minderjarigen in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
voorlopiggerechtigd zijn tot het hebben van begeleid contact met elkaar iedere woensdagmiddag gedurende drie uur en voor wat betreft een eventuele uitbreiding daarvan onder inachtneming van wat onder rechtsoverweging 3.7 in die beschikking is overwogen.
De verdere behandeling van de zaak is aangehouden in afwachting van een schriftelijk verslag van de GI en de reactie hierop door partijen. De rechtbank heeft zich iedere verdere beslissing voorbehouden.
2.2.
Bij mondelinge beschikking van 10 mei 2021, schriftelijk bevestigd op 26 mei 2021, zijn de minderjarigen onder toezicht van de GI gesteld, met ingang van 10 mei 2021 tot 10 mei 2022. Bij beschikking van 28 april 2022 is die ondertoezichtstelling verlengd tot 10 mei 2023.
2.3.
De vrouw heeft in haar voornoemde brief van 4 april 2022 haar verzoek tot vaststelling van een zorgregeling ingetrokken.
2.4.
Nu is aan de orde het verzoek van de man, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de man met uitsluiting van de vrouw het gezag over de minderjarigen zal uitoefenen.
2.5.
Op de (nadere) standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van het verzoek, hierna ingegaan.

3.De nadere beoordeling

3.1.
De GI heeft in haar brief van 14 maart 2022, aanvullend op haar verzoek om verlenging
van de ondertoezichtstelling, de rechtbank samengevat als volgt geïnformeerd.
De kinderen hebben tot half februari 2022 wekelijks op woensdagmiddag onbegeleid contact gehad met de vrouw in haar thuissituatie. Op 21 februari 2022 heeft zij gecommuniceerd dat zij zich volledig terugtrekt en geen contact kan vormgeven met [voornaam 1] en [voornaam 2] . Zij laat verschillende signalen horen aan de GI. Haar psychisch welzijn is sterk verminderd. Er is actief gekeken in wat er mogelijk was om haar hierin te ondersteunen. De GI stemt af met de hulpverlening van de vrouw, de GGZ, de therapeuten van de minderjarigen en Groei Jeugdhulp om helder te krijgen wat haalbaar en duidelijk is voor de minderjarigen ten aanzien van het contact met de vrouw. De man heeft gedurende de gehele periode van de ondertoezichtstelling volledig de zorg van de minderjarigen op zich genomen.
3.2.
Door en namens de man is gesteld dat het ouderlijk gezag feitelijk alleen door hem wordt uitgeoefend, omdat de vrouw met regelmaat (emotioneel) niet beschikbaar is voor de minderjarigen. Deze situatie duurt al enige jaren. Ondanks dat de vrouw feitelijk geen invulling geeft aan het ouderlijk gezag, en eerder ook aan hem en de GI heeft aangegeven niet langer het gezag te willen hebben, gebruikt zij het gezag wel om bijvoorbeeld een benodigde Covid-19-vaccinatie van de minderjarigen tegen te houden. Het gevolg is dat de man hoge kosten moet maken om de rechtbank vervangende toestemming te vragen. De vrouw maakt hiermee misbruik van haar positie en handelt niet in het belang van de minderjarigen. De door de man aangedragen voorbeelden voor verkrijging van het eenhoofdig gezag liggen niet langer in de toekomst, zoals de Raad eerder aangaf. De afgelopen jaren is duidelijk geworden dat gezamenlijk gezag van partijen ertoe leidt dat de minderjarigen ‘klem en verloren’ raken dan wel dat eenhoofdig gezag anderszins in hun belang is. De verwachting is ook niet, gezien het verleden, dat daarin op korte termijn verandering komt. Alle hulpverlening van de vrouw is hierin tot op heden niet (voldoende) geslaagd. Het is voor partijen en de minderjarigen van groot belang dat er op korte termijn duidelijkheid komt over het gezag. De man heeft beschreven wat er heeft plaatsgevonden van april 2021 tot heden, ondersteund met e-mailberichten. Er is nu bijna zes maanden geen contact meer tussen de vrouw en de minderjarigen en het gaat sindsdien volgens de man beter met hen. Er is ook geen contact meer tussen partijen. Eenhoofdig gezag geeft rust en duidelijkheid voor de minderjarigen. De belastbaarheid van de vrouw is dusdanig wisselend dat er niet/nauwelijks tot beslissingen kan worden gekomen, wat niet helpend is in de zorg voor de minderjarigen, zeker niet met de zorg voor [voornaam 1] ’s gezondheid (CF, taaislijmziekte) waarbij op medisch gebied regelmatig belangrijke beslissingen moeten worden genomen, aldus de man.
3.3.
Door en namens de vrouw is gesteld dat zij geen misbruik maakt van haar gezag. Het kan volgens haar niet zo zijn dat als iemand tegen vaccinaties is, diegene dit gelijk moet bekopen met het afpakken van het gezag over de minderjarigen. Gezag is niet iets dat door een momentafname kan worden afgepakt. De vrouw is in staat tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening; dit dient te worden gehandhaafd met het oog op de toekomst. Indien de rechtbank hierover twijfels zou hebben, zou een laatste kans het wettelijk uitgangspunt (gezamenlijk gezag) te hanteren mede vanwege de ondertoezichtstelling, de rechtbank toch moeten overhalen dit in stand te laten, aldus de vrouw.
3.4.
De GI heeft bij de mondelinge behandeling aangegeven dat zij het verzoek van de man tot eenhoofdig gezag wel begrijpt, maar dat de vrouw geen misbruik maakt van het gezag. De GI heeft een goed contact met zowel de man als de vrouw. Er wordt gewerkt aan het weer opstarten van contact tussen de vrouw en de minderjarigen.
3.5.
De Raad leidt uit wat bij de mondelinge behandeling is gezegd niet af dat de minderjarigen klem of verloren raken tussen hun ouders of dat het anderszins in hun belang is dat het gezamenlijk gezag wordt beëindigd. Volgens de Raad bestaat er geen risico, in ieder geval niet zo lang de GI betrokken is. De ondertoezichtstelling loopt tot 10 mei 2023. De Raad wijst er op dat eenhoofdig gezag een heftige maatregel is. Het advies van de Raad is om het verzoek van de man tot eenhoofdig gezag af te wijzen dan wel de beslissing op dit verzoek aan te houden.
3.6.
De rechtbank overweegt als volgt.
3.7.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen, indien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Alsdan bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan het gezag over ieder der minderjarige kinderen toekomt. Ingevolge artikel 1:253n lid 2 BW is artikel 1:251a lid 1 BW van overeenkomstige toepassing. Op grond van laatstgenoemde bepaling kan de rechter bepalen dat het gezag over minderjarigen aan één ouder toekomt indien er een onaanvaardbaar risico is dat bij instandhouding van gezamenlijk gezag van beide ouders de kinderen klem of verloren zouden raken tussen die ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of indien wijziging van het gezag anderszins in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is.
3.8.
De rechtbank stelt vast dat de vrouw slechts een keer geen toestemming heeft gegeven aan de man in het kader van de uitoefening van het gezag; dat betrof het weigeren van toestemming voor het geven van covid-19-vaccinaties aan de minderjarigen. Verder is gesteld noch gebleken dat de vrouw niet heeft meegewerkt aan het tot stand komen van gezagsbeslissingen. De man vreest dat zij dit wel gaat doen, onder meer met betrekking tot (nieuwe) medicijnen voor [voornaam 1] en schoolkeuzes voor de minderjarigen. De rechtbank is echter van oordeel dat de man zijn vrees heeft gebaseerd op aannames, die onvoldoende zijn onderbouwd. Bij de mondelinge behandeling heeft de vrouw verklaard dat zij in het verleden volledig heeft meegewerkt aan gezagsbeslissingen en dat ook in de toekomst zal blijven doen. De rechtbank heeft geen redenen om aan deze verklaring van de vrouw te twijfelen.
Bij de mondelinge behandeling heeft de vrouw al verklaard dat zij akkoord gaat met de verkrijging van de noodzakelijke medicijnen voor [voornaam 1] . Vermeldenswaard is dat de oudercommunicatie tussen partijen niet ideaal is. Het is aan de GI om in het kader van de ondertoezichtstelling te blijven werken aan de verbetering daarvan.
De rechtbank is, mede gezien het voorgaande, niet gebleken dat de vrouw haar positie als mede gezagdragende ouder heeft misbruikt. Evenmin is gebleken dat de vrouw weigerachtig is om haar medewerking te verlenen aan het geven van toestemming. Dat er eenmalig door de vrouw in het kader van de covid-19 toestemming is geweigerd is onvoldoende voor de conclusie dat zij haar positie misbruikt of in de toekomst toestemming zal weigeren. Erkend wordt dat door de geestelijke gesteldheid van de vrouw en de slechte oudercommunicatie het verkrijgen van toestemming van haar zijde niet altijd vlekkeloos verloopt, maar daarmee is niet gezegd dat zij niet bereid is om mee te werken. Het ontbreken van een goede oudercommunicatie is op zich geen reden om het gezamenlijk gezag te beëindigen. Zo nodig kan de GI tijdens de ondertoezichtstelling bemiddelen bij het verkrijgen van toestemming van de vrouw.
De Raad en de GI hebben geadviseerd om het verzoek van de man af te wijzen. Gezien het voorgaande wordt niet voldaan aan een van de in de voormelde wettelijke bepalingen genoemde gronden om het ouderlijk gezag van de vrouw te beëindigen. Met de Raad en de GI wordt dan ook geoordeeld dat er geen reden is om af te wijken van het uitgangspunt van de wetgever dat beide ouders belast dienen te zijn met het gezag. Het verzoek van de man over beëindiging van het gezag van de vrouw zal daarom in het belang van de minderjarigen worden afgewezen.
3.9.
Nu de vrouw haar verzoek met betrekking tot de zorgregeling heeft ingetrokken, waar de man geen bezwaar tegen heeft gemaakt, zullen de gronden daarvan niet worden onderzocht. Dat verzoek zal daarom worden afgewezen.
3.10.
Overigens is namens de vrouw opgemerkt dat zij binnen de ondertoezichtstelling met de hulpverlening streeft naar een nieuwe invulling van de zorgregeling. De man, de GI en de Raad zijn ook van mening dat er weer contact tussen de vrouw en de minderjarigen dient zijn. De rechtbank ondersteunt dat streven en hoopt dat het partijen, met bijstand van de GI, lukt om het contact opnieuw op te starten, waarbij de minderjarigen in hun belang de ruimte krijgen om hun andere ouder, te weten hun moeder, te ontmoeten en contact met haar te hebben.
3.11.
Nu partijen met elkaar een affectieve relatie hebben gehad en het geschil betrekking heeft op hun beider kinderen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

4.De beslissing

De rechtbank:
wijst de verzoeken van beide partijen af;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. Toekoen, kinderrechter, en, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2022.
cvdv
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.