ECLI:NL:RBZWB:2022:4795

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 juni 2022
Publicatiedatum
18 augustus 2022
Zaaknummer
9608166 CV EXPL 21-4494
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Eijssen-Vruwink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Nederlandse rechter in internationale koopovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 juni 2022 uitspraak gedaan in een incident van onbevoegdheid. De eiseres, statutair gevestigd te Dordrecht, had een vordering ingesteld tegen een gedaagde, een rechtspersoon naar buitenlands recht gevestigd in Polen. De eiseres vorderde betaling van € 25.000,- vermeerderd met wettelijke rente, terwijl de gedaagde zich op onbevoegdheid beriep, stellende dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht had op basis van de EEX-Vo II. De gedaagde betwistte dat de goederen in Nederland waren geleverd en stelde dat de rechter in Polen bevoegd was. De kantonrechter overwoog dat er geen forumkeuzebeding was en dat de hoofdregel van artikel 4 EEX-Vo II van toepassing was, wat betekende dat de Poolse rechter bevoegd was. De kantonrechter concludeerde dat de eiseres onvoldoende had aangetoond dat de goederen in Nederland waren geleverd, en verklaarde zich onbevoegd om kennis te nemen van de vordering. De eiseres werd veroordeeld in de proceskosten, die voor de gedaagde op nihil werden vastgesteld, aangezien deze in persoon had geprocedeerd zonder kosten te maken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Breda
zaak/rolnr.: 9608166 CV EXPL 21-4494
vonnis d.d. 22 juni 2022
inzake
[eiseres],
statutair gevestigd te Dordrecht,
eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident,
verder te noemen: “ [eiseres] ”,
gemachtigde: mr. drs. J.J.F.M. Konings, werkzaam ten kantore van Invorderingsbedrijf B.V. te ’s-Gravenhage,
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht [gedaagde] ,
gevestigd en kantoorhoudende te [Adres] (Polen), aan [Adres] , zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland en ook zonder bekend kantooradres in Nederland,
gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident,
verder te noemen: “ [gedaagde] ”,
vertegenwoordigd door [gedaagde] .

1.Het verloop van het geding

1.1.
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. de dagvaarding van 12 november 2021 met producties;
b. de incidentele conclusie inhoudende het verweer van onbevoegdheid, tevens houdende conclusie van antwoord in de hoofdzaak met producties, waaronder als productie 1 het vonnis van de kantonrechter te Dordrecht van 1 juli 2021;
c. de conclusie van antwoord in het incident met producties;
d. de antwoordakte in het incident.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.Het geschil

In de hoofdzaak
2.1.
[eiseres] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 25.000,-, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over de (restant) hoofdsom vanaf 12 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover.
2.2.
[gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vordering in de hoofdzaak, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
In het incident
2.3.
[gedaagde] heeft de kantonrechter verzocht zich onbevoegd te verklaren om van de vordering kennis te nemen, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van het incident.
2.4.
[eiseres] concludeert tot het niet ontvankelijk verklaren van [gedaagde] in zijn vordering, althans tot afwijzing van de vordering in het incident, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het incident, vermeerderd met de wettelijke rente daarover.

3.De beoordeling

In een eerdere procedure
3.1.
[eiseres] heeft [gedaagde] voor wat betreft deze vordering eerder in rechte betrokken, namelijk bij de kantonrechter te Dordrecht. [gedaagde] had ook bij deze rechtbank een onbevoegdheidsincident opgeroepen. De kantonrechter te Dordrecht heeft geconstateerd dat [eiseres] zich beriep op een levering in Moerdijk en [gedaagde] – die de gestelde levering overigens betwistte – stelde dat eerdere leveringen tussen partijen altijd waren geleverd in Polen. De kantonrechter te Dordrecht heeft zich, zonder beantwoording van dit discussiepunt, onbevoegd verklaard, omdat ook áls zou blijken dat de gestelde levering zou hebben plaatsgevonden in Moerdijk, dit valt onder het rechtsgebied van de rechtbank Zeeland-West-Brabant en niet Dordrecht. De kantonrechter te Dordrecht heeft afgezien van een verwijzing naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant, omdat niet met stelligheid kon worden geconcludeerd dat deze rechtbank bevoegd is. Vervolgens heeft [eiseres] haar vordering voorgelegd aan deze rechtbank.
In het incident
3.2.
[gedaagde] stelt kort gezegd dat de Nederlandse rechter in deze zaak geen rechtsmacht heeft. Zij stelt dat volgens de hoofdregel van artikel 4 Verordening (EU) 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (verder te noemen: “EEX-Vo II”) de rechter in Polen rechtsmacht heeft, omdat [gedaagde] zijn vestiging/woonplaats heeft in Polen. Er is geen sprake van een forumkeuzebeding tussen partijen en er zijn volgens [gedaagde] geen andere aanknopingspunten voor het aanvaarden van de Nederlandse rechtsmacht, zoals bij een koopovereenkomst, indien Nederland de plaats is van bestemming voor de aflevering van de goederen uit een internationale koopovereenkomst. [gedaagde] stelt zich daarbij op het standpunt dat de betreffende goederen waarvan [eiseres] betaling vordert, in het geheel niet – en dus ook niet in Nederland – aan hem zijn geleverd. Ook betwist hij dat er levering in Nederland is overeengekomen tussen partijen. Zelfs als de gestelde goederen door [gedaagde] zelf of via een door hem ingeschakelde transporteur naar Polen zouden zijn gebracht (hetgeen uitdrukkelijk wordt betwist) betekent dit volgens [gedaagde] nog niet dat de levering in Nederland plaatsvindt. [gedaagde] verwijst tevens naar het feit dat de kantonrechter te Dordrecht de zaak niet heeft doorverwezen naar deze rechtbank, omdat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor deze verwijzing.
3.3.
[eiseres] stelt kort gezegd dat de Nederlandse kantonrechter (te Breda) bevoegd is. Zij beroept zich primair op artikel 7 lid 1 sub b eerste gedachtestreepje EEX-Vo II. Zij stelt hierbij dat tussen partijen is afgesproken dat [eiseres] de betreffende goederen in Moerdijk in Nederland zou leveren en dat het transport vanaf dat punt door [gedaagde] zelf zou worden geregeld. [eiseres] stelt daarbij dat partijen altijd op deze manier zaken doen en hebben gedaan. Ter onderbouwing legt [eiseres] twee eerder verzonden (en betaalde) facturen over met bijbehorende en afgetekende CMR’s (productie 10 van de CVAI). Op deze facturen staat tevens genoteerd dat de transportkosten voor de koper zijn. Het transport werd uitgevoerd door een derde partij, genaamd Martex. Dat de goederen daadwerkelijk in Moerdijk zijn geleverd en tegelijkertijd door [gedaagde] in Moerdijk zijn opgehaald, kan worden aangetoond aan de hand van foto’s van de vrachtwagens van Martex (productie 7 van de dagvaarding), verscheidene verklaringen (productie 5a, 5b en 6 van de dagvaarding, producties 12 en 13 van de CVAI) en werkbonnen van derden (productie 5 van de dagvaarding), waaruit blijkt dat de goederen in Moerdijk zijn ingeladen, om deze vervolgens te vervoeren naar Polen, aldus [eiseres] .
3.4.
Subsidiair stelt [eiseres] zich – samengevat – op het standpunt dat conform artikel 7 lid 1 sub a jo. sub c EEX-Vo II de Nederlandse rechter bevoegd is, omdat de betaling van de goederen diende te geschieden – en ook gedeeltelijk is geschied – op een Nederlandse bankrekening.
3.5.
De kantonrechter overweegt als volgt. Partijen zijn gevestigd op het grondgebied van verschillende lidstaten van de Europese Unie. De vordering in de hoofdzaak betreft een burgerlijke of handelszaak en is ingesteld na 10 januari 2015. Dit betekent dat de vraag of de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft, aan de hand van de EEX-Vo II moet worden beantwoord. De kantonrechter stelt voorop dat zij bij beantwoording van deze bevoegdheidsvraag op basis van de EEX-Vo II alle haar ter beschikking staande relevante gegevens in ogenschouw dient te nemen, waaronder, in dit geval, de betwistingen van [gedaagde] . Voor de toetsing in het kader van de bevoegdheid hoeft de kantonrechter echter geen uitgebreide bewijsprocedure te voeren met betrekking tot betwiste feiten die zowel voor de bevoegdheidsvraag als in de hoofdzaak relevant zijn (Vgl. HvJ EU 28 januari 2015, C-375/13, ECLI:EU:C:2015:37, Kolassa/Barclays Bank) en HvJ EU 16 juni 2016, C-12/15, ECLI:EU:C:2016:449, Universal /Schilling).
3.6.
Tussen partijen staat allereerst vast dat zij geen forumkeuzebeding zijn overeengekomen. Op grond van de hoofdregel in artikel 4 van de EEX-Vo II is de rechter bevoegd uit de lidstaat waar gedaagde woonachtig of gevestigd is. Dit is in dit geval de Poolse rechter. Bij verbintenissen uit een koopovereenkomst is volgens artikel 7 lid 1 sub b eerste gedachtestreepje van deze verordening alternatief bevoegd de rechter van de plaats waar de goederen geleverd zijn of geleverd hadden moeten worden.
3.7.
Dit betekent dat indien de door [eiseres] gestelde goederen aan [gedaagde] in Nederland zijn geleverd of volgens afspraak daar geleverd hadden moeten worden, de Nederlandse rechter via dit artikel mede bevoegd is. Partijen verschillen van mening of dit het geval is. De kantonrechter is in dit geval van oordeel dat [eiseres] in dit geval onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat de gestelde goederen in Nederland aan [gedaagde] zijn geleverd, dan wel dat dit volgens afspraken zo had moeten gebeuren. Daartoe wordt als volgt overwogen. Er is allereerst geen schriftelijke overeenkomst voorhanden, zodat nergens duidelijk zichtbaar is wat er door partijen is afgesproken. De enkele vermeldingen op de door [eiseres] (zelf opgemaakte en) overgelegde facturen, “koopprijs 144 containers af locatie Moerdijk NL: Transport en kraankosten voor koper”, leveren op dit punt ook geen uitsluitsel op. [eiseres] kan immers op haar facturen zetten wat zij wil. Dat deze vermeldingen ook op eerdere facturen stonden, die blijkbaar zijn betaald door [gedaagde] , wil niet zeggen dat de leveringen daadwerkelijk in Moerdijk plaatsvonden. Dit wordt ook uitdrukkelijk door [gedaagde] betwist, die stelt dat eerdere levering altijd in Polen hebben plaatsgevonden. Daarbij wijst [gedaagde] op het feit dat op deze facturen tevens staat vermeld dat er geen btw van toepassing is, omdat er sprake is van uitvoer is naar buitenland, hetgeen lijkt te bepleiten dat er geleverd zou worden in het buitenland. De facturen van [eiseres] geven op de vraag of in Nederland is geleverd/ had moeten worden geleverd dus geen eensluidend antwoord.
3.8.
Namens [naam 1] B.V. wordt – samengevat – verklaard (producties 5a en 5b van de dagvaarding) dat zij in opdracht van [eiseres] in Moerdijk diverse onroerende zaken c.q. units op Poolse vrachtwagens heeft geladen van het bedrijf Martex. Hierbij wordt verwezen naar een aantal werkbonnen van [naam 1] B.V. (productie 5 van de dagvaarding). Ook [naam 2] (een werknemer van het bedrijf Algeco) verklaart “
Het is gedemonteerd door Poolse arbeiders, transport door Martex.”(productie 6 van de dagvaarding). Uit deze verklaringen blijkt evenwel niet, dan wel onvoldoende dat de door [eiseres] gestelde goederen in Moerdijk aan [gedaagde] zijn geleverd en dat het vervoer daarna onder leiding en voor rekening en risico van [gedaagde] zou zijn. Bovendien zijn de overgelegde werkbonnen, waar naar verwezen wordt, niet duidelijk te herleiden tot de thans gevorderde factuur, die op haar beurt overigens zelf ook niet uitblinkt door duidelijkheid, gelet op de verwijzingen naar andere factuurnummers – waarbij de bedragen niet overeenkomen – en vermeldingen van allerlei verschillende (niet nader onderbouwde) rentebedragen.
3.9.
Ter zake van de door [eiseres] overgelegde foto’s van vrachtwagens met Poolse kentekens (productie 7 van de dagvaarding) wordt overwogen dat [gedaagde] , naast betwisting van de gestelde levering of de afspraak dat dit (ooit) in Moerdijk diende te geschieden, betwist bekend te zijn met het bedrijf Martex. Het feit dat de vrachtwagens op de foto’s (kennelijk) Poolse kentekens hebben en [gedaagde] gevestigd is in Polen, is onvoldoende om te kunnen concluderen dat de gestelde levering in Moerdijk aan [gedaagde] is geschied en deze goederen onder leiding en voor rekening van [gedaagde] naar polen zijn getransporteerd.
3.10.
De schriftelijke verklaringen die [eiseres] heeft overgelegd van [naam 3] (verder te noemen [naam 3] ) en [naam 4] (verder te noemen [naam 4] )(producties 12 en 13 CVAI) maken voornoemde conclusie niet anders. De verklaring van [naam 4] , de ex-schoonvader van [gedaagde] , zegt niets over enige (afgesproken) leveringsplaats. [naam 3] heeft voor zover van belang verklaard:
“(…) Ik ben zzp’er en in opdracht van [eiseres] heb ik geholpen bij het op de vrachtwagens laden van de units voor een klant van [eiseres] ., te weten [gedaagde] . Alle units zijn door het bedrijf [naam 1] BV. in Moerdijk op de vrachtwagens van Martex, of een vrachtwagen in opdracht van Martex getakeld. (…)Het gebruikelijk in de branche dat in dit geval [eiseres] een derde inschakelt, zoals mij als ZZP,er, om te helpen bij het op transport stellen.(…)”.Uit deze verklaring blijkt niet dat in Moerdijk aan [gedaagde] is geleverd en dat het transport vanaf dat punt onder leiding en voor rekening en risico van [gedaagde] is gekomen. Voor zover deze verklaring ziet op de door [eiseres] gestelde goederen en deze goederen feitelijk zijn overgeladen in Moerdijk, is het net zo goed mogelijk dat deze goederen in opdracht van [eiseres] , onder diens leiding en rekening, verder zijn getransporteerd en dat de uiteindelijke levering in Polen heeft plaatsgevonden of zou hebben moeten plaatsvinden.
3.11.
De kantonrechter concludeert dan ook er op basis van de (primair) door [eiseres] aangevoerde grondslag (artikel 7 lid 1 sub b EEX-Vo II) onvoldoende onderbouwd is aangevoerd om tot een alternatieve bevoegdheid te komen.
3.12.
Ook de grondslag waar [eiseres] zich subsidiair op beroept, te weten artikel 7 lid 1 sub a jo. sub c EEX-Vo II leidt niet tot een andere conclusie. Volgens artikel 7 lid 1 sub c is lid 1 sub a immers enkel van toepassing als sub b niet van toepassing is. Nu er in dit geval sprake is van een koopovereenkomst van roerende zaken, is sub b van toepassing en geldt als (alternatieve) bevoegdheid de plaats waar de zaken volgens de overeenkomst geleverd werden of geleverd moesten worden. Dat er mogelijk een betaalverplichting voortvloeit uit deze overeenkomst, al dan niet op een Nederlandse bankrekening, maakt dit niet anders.
3.13.
Artikel 7 EEX-Vo II levert in dit geval dan ook geen bevoegdheid op voor de Nederlandse rechter. Andere feiten waarop bevoegdheid van deze rechtbank kan worden gegrond zijn niet gesteld of gebleken. De kantonrechter zal daarom de incidentele vordering toewijzen en zich onbevoegd verklaren om kennis te nemen van de vorderingen van [eiseres] .
3.14.
[eiseres] zal zowel in het incident als in de hoofzaak in de proceskosten worden veroordeeld, omdat zij haar vordering ten onrechte bij de Nederlandse rechter aanhangig heeft gemaakt.
3.15.
De proceskosten worden zowel voor het incident als voor de hoofdzaak aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op nihil, nu [gedaagde] in persoon heeft geprocedeerd en niet gesteld of gebleken is dat hij kosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

4.De beslissing

De kantonrechter:
In het incident
wijst de vordering van [gedaagde] toe;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van dit geding, aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op nihil;
In de hoofdzaak
verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van de vordering in de hoofdzaak;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van de procedure, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. Eijssen-Vruwink en in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2022.