In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 4 juni 2020. De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak, een agrarische bedrijfswoning gelegen in het buitengebied van [plaats 1], vastgesteld op € 347.000 per 1 januari 2019. Deze waardevaststelling leidde tot een aanslag in de onroerende-zaakbelastingen voor het jaar 2020. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt, maar de heffingsambtenaar verklaarde dit bezwaar ongegrond en handhaafde de waarde en de aanslag.
De rechtbank heeft het beroep op 3 augustus 2022 behandeld, waarbij belanghebbende en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar de waarde aannemelijk heeft gemaakt aan de hand van de door belanghebbende aangevoerde argumenten. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar hierin is geslaagd, onderbouwd door een taxatierapport van 21 juli 2020 en vergelijkingsobjecten.
Belanghebbende betwist de vergelijkbaarheid van de door de heffingsambtenaar gebruikte objecten en stelt dat de woning onderhevig is aan waardedrukkende omstandigheden door de nabijheid van hoogspanningsmasten en de agrarische activiteiten. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met deze omstandigheden en dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.