ECLI:NL:RBZWB:2022:4881

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 september 2022
Publicatiedatum
22 augustus 2022
Zaaknummer
20/9328
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslag forensenbelasting 2020 en de hoofdverblijfstatus van de echtgenote

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 september 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de aanslag forensenbelasting 2020 beoordeeld. De heffingsambtenaar van de gemeente Schouwen-Duiveland had aan belanghebbende een aanslag opgelegd voor het jaar 2020, met betrekking tot een gemeubileerde woning. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank behandelt het beroep en de argumenten van belanghebbende, die stelt dat zijn echtgenote vanaf 17 april 2020 haar hoofdverblijf in de gemeente Schouwen-Duiveland had, en dat er op basis van een noodverordening geen aanslag forensenbelasting opgelegd mocht worden.

De rechtbank oordeelt dat belanghebbende niet heeft aangetoond dat zijn echtgenote daadwerkelijk haar hoofdverblijf in de gemeente had. De rechtbank wijst op de omstandigheden die door de heffingsambtenaar zijn aangevoerd, zoals het lage energieverbruik van de woning en het feit dat belanghebbende en zijn echtgenote in de herfst- en wintermaanden in hun woning in [woonplaats] verblijven. De rechtbank concludeert dat de aanslag forensenbelasting 2020 terecht is opgelegd, omdat belanghebbende en zijn echtgenote in dat jaar hun hoofdverblijf elders hadden. Het beroep wordt ongegrond verklaard, en belanghebbende krijgt geen griffierecht of vergoeding van proceskosten terug.

De uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Een afschrift van de uitspraak is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 20/9328

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 september 2022 in de zaak tussen

[belanghebbende] te [woonplaats] , belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Schouwen-Duiveland, de heffingsambtenaar.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 20 oktober 2020.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende over het jaar 2020 een aanslag in de forensenbelasting opgelegd (de aanslag forensenbelasting 2020). De aanslag heeft betrekking op het object [adres] (de woning).
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 3 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen belanghebbende, ter bijstand vergezeld van zijn echtgenote, en, namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] .

Feiten

Belanghebbende is samen met zijn echtgenote eigenaar van de gemeubileerde woning [adres] en zij stonden beiden ingeschreven in de basisregistratie personen van [woonplaats] . De echtgenote staat vanaf 17 april 2020 ingeschreven op het adres [adres] .

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank beoordeelt of de aanslag forensenbelasting 2020 terecht is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Op grond van artikel 223, eerste lid, van de Gemeentewet kan – voor zover hier van belang – een forensenbelasting worden geheven van de natuurlijke personen die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, op meer dan negentig dagen van het jaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden. Of iemand in de gemeente hoofdverblijf heeft wordt op grond van het derde lid naar de omstandigheden beoordeeld.
In de Verordening op de heffing en de invordering van forensenbelasting 2020 van de gemeente Schouwen-Duiveland (hierna: de Verordening) is gebruik gemaakt van de in artikel 223 van de Gemeentewet opgenomen mogelijkheid forensenbelasting te heffen. Artikel 2, eerste lid, van de Verordening bepaalt dat onder de naam forensenbelasting een directe belasting wordt geheven van de natuurlijke personen die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden. Of iemand in de gemeente hoofdverblijf heeft wordt op grond van het tweede lid naar de omstandigheden beoordeeld.
Belanghebbende stelt dat op grond van de noodverordening vanaf 30 maart tot 1 mei 2020 recreatief nachtverblijf in de Veiligheidsregio Zeeland verboden was en dat zijn echtgenote vanaf 17 april 2020 staat ingeschreven in de gemeente Schouwen-Duiveland. Er mag volgens hem dan ook niet voor het jaar 2020 een aanslag forensenbelasting worden opgelegd.
De heffingsambtenaar heeft aangevoerd dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn echtgenote feitelijk vanaf 17 april 2020 haar hoofdverblijf in de gemeente Schouwen-Duiveland had. Belanghebbende heeft immers aangegeven dat zijn echtgenote in [woonplaats] gebruik maakt van reguliere medische zorg en de tandarts en hiervoor slechts in incidentele gevallen uitwijkt naar [plaats 1] . Het gastlidmaatschap van de Protestantse gemeente in [plaats 1] en het lidmaatschap van de Belangenvereniging [plaats 2] maakt volgens de heffingsambtenaar niet aannemelijk dat haar hoofdverblijf in 2020 in de gemeente Schouwen-Duiveland was. Dit is ook niet aannemelijk gelet op het lage energiegebruik voor de vrijstaande woning. Tot slot heeft de heffingsambtenaar aangevoerd dat de door belanghebbende overlegde factuur van het jaarlijkse servicecontact voor de cv niet relevant is om te bepalen waar het middelpunt van het leven van de echtgenote zich in het jaar 2020 bevond.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende niet is geslaagd in de op hem rustende bewijslast dat in 2020 zijn echtgenote haar hoofdverblijf in [plaats 1] had. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat hij en zijn echtgenote een gezamenlijke huishouding voeren en in de lente- en zomermaanden in de woning in [plaats 1] verblijven. In de herfst- en wintermaanden verblijven zij in hun woning in [woonplaats] en maken zij slechts incidenteel gedurende een week of een weekend gebruik van de andere woning. Met de heffingsambtenaar is de rechtbank van oordeel dat de door belanghebbende overlegde stukken niet aannemelijk maken dat de echtgenote van belanghebbende vanaf 17 april 2020 haar hoofdverblijf in de gemeente Schouwen-Duiveland heeft. Daar komt bij dat belanghebbende ter zitting heeft verklaard dat de woning in [woonplaats] in de aangifte inkomstenbelasting wordt aangemerkt als hoofdverblijf (belastbaar inkomen uit werk en woning) en de woning in [plaats 1] als tweede woning in box 3 (belastbaar inkomen uit sparen en beleggen). Aangezien gelet op het voorgaande belanghebbende en zijn echtgenote in het jaar 2020 hun hoofdverblijf elders dan in de gemeente Schouwen-Duiveland hadden, was de heffingsambtenaar bevoegd om aan belanghebbende de aanslag forensenbelasting 2020 op te leggen.
Nu niet aannemelijk is dat de woning in [plaats 1] vanaf 17 april 2020 hoofdverblijf is geworden, is niet meer van belang of recreatief nachtverblijf in die woning enige weken in het voorjaar van 2020 op grond van de noodverordening was verboden. De periode buiten die periode omvat immers veel meer dan een periode van 90 dagen.

Conclusie en gevolgen

Gelet op wat hiervoor is overwogen is de aanslag forensenbelasting 2020 terecht opgelegd. Het beroep is ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. de Leeuw van Weenen, griffier op 7 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.