In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 september 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de aanslag forensenbelasting 2020 beoordeeld. De heffingsambtenaar van de gemeente Schouwen-Duiveland had aan belanghebbende een aanslag opgelegd voor het jaar 2020, met betrekking tot een gemeubileerde woning. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank behandelt het beroep en de argumenten van belanghebbende, die stelt dat zijn echtgenote vanaf 17 april 2020 haar hoofdverblijf in de gemeente Schouwen-Duiveland had, en dat er op basis van een noodverordening geen aanslag forensenbelasting opgelegd mocht worden.
De rechtbank oordeelt dat belanghebbende niet heeft aangetoond dat zijn echtgenote daadwerkelijk haar hoofdverblijf in de gemeente had. De rechtbank wijst op de omstandigheden die door de heffingsambtenaar zijn aangevoerd, zoals het lage energieverbruik van de woning en het feit dat belanghebbende en zijn echtgenote in de herfst- en wintermaanden in hun woning in [woonplaats] verblijven. De rechtbank concludeert dat de aanslag forensenbelasting 2020 terecht is opgelegd, omdat belanghebbende en zijn echtgenote in dat jaar hun hoofdverblijf elders hadden. Het beroep wordt ongegrond verklaard, en belanghebbende krijgt geen griffierecht of vergoeding van proceskosten terug.
De uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Een afschrift van de uitspraak is verzonden aan de betrokken partijen.