ECLI:NL:RBZWB:2022:4934

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 augustus 2022
Publicatiedatum
25 augustus 2022
Zaaknummer
C/02/399908 JERK 22-1292
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Noodzakelijke ondertoezichtstelling van minderjarige met complexe ouderrelaties en omgangsregeling

In deze zaak heeft de kinderrechter op 10 augustus 2022 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [voornaam], die te maken heeft met een complexe gezinssituatie. De minderjarige heeft een juridische vader, een biologische vader en een moeder, waarbij de verstandhouding tussen de ouders problematisch is. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden, omdat er zorgen zijn over de ontwikkeling van [voornaam]. De Raad heeft vastgesteld dat [voornaam] sinds 2017 geen contact heeft gehad met haar biologische vader, wat schadelijk zou zijn voor haar sociaal-emotionele ontwikkeling. De kinderrechter heeft de zaak mondeling behandeld, waarbij alle betrokkenen aanwezig waren, en heeft geconcludeerd dat er een ernstige bedreiging is voor de ontwikkeling van [voornaam]. De kinderrechter heeft besloten om de ondertoezichtstelling voor een periode van zes maanden uit te spreken, met de mogelijkheid tot evaluatie en verdere stappen richting een omgangsregeling tussen [voornaam] en haar biologische vader. De kinderrechter heeft benadrukt dat de ouders moeten werken aan hun onderlinge verstandhouding en dat de moeder haar boosheid jegens de biologische vader moet verwerken om een gezonde relatie voor [voornaam] te waarborgen. De kinderrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de beslissing onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ongeacht een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
zaakgegevens : C/02/399908 JE RK 22-1292
datum uitspraak: 10 augustus 2022

beschikking ondertoezichtstelling

in de zaak van

RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,locatie Breda, hierna te noemen: de Raad,
betreffende

[naam 1], geboren op [naam 1] 2015 te [naam 1],

hierna te noemen [voornaam],
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam 2],

wonende te [woonplaats 1],
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. R.E. Teusink,

[naam 3],

wonende te [woonplaats 2],
hierna te noemen: de juridische vader,

STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,

gevestigd te Roosendaal, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
De kinderrechter merkt als informant aan:

N.P.J. VAN MEEL,

wonende te Tilburg,
hierna te noemen: de biologische vader,
advocaat mr. M.V.C. van Sambeek.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 21 juli 2022;
- de brieven van mr. Teusink van 4 augustus 2022 en 9 augustus 2022 met bijlagen;
- de brief van mr. Van Sambeek van 8 augustus 2022 met bijlagen.
Op 10 augustus 2022 heeft de kinderrechter de zaak mondeling met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. Teusink;
- de juridische vader;
- de biologische vader, bijgestaan door mr. Van Sambeek;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- een vertegenwoordiger van de GI.
Op de mondelinge behandeling is vanwege de samenhang tussen de zaken gelijktijdig ook
behandeld het verzoek van de biologische vader, met zaaknummer C/02/343229 FA RK 18-
1718, om een omgangsregeling vast te stellen tussen hem en [voornaam].

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam] wordt uitgeoefend door de moeder en de juridische vader.
[voornaam] woont bij de moeder.

Het verzoek

De Raad heeft de ondertoezichtstelling van [voornaam] verzocht voor de duur van twaalf maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

De standpunten

De Raad heeft ter onderbouwing van zijn verzoek het volgende naar voren gebracht. De Raad heeft zorgen over het veilig opgroeien van [voornaam]. Zij heeft inmiddels, ondanks de inzet van meerdere hulpverleningstrajecten in het vrijwillige kader, ruim viereneenhalf jaar geen contact gehad met haar biologische vader nadat er in 2017 voor een periode van drie à vier maanden contact tussen hen is geweest. De betrokken hulpverlening heeft gezien dat [voornaam] nieuwsgierig was en is naar haar biologische vader en het is dan ook heel jammer dat het tot op heden niet tot contactherstel is gekomen. De Raad is ervan overtuigd dat contactherstel in de juiste setting wel mogelijk is. Hij is van mening dat het ontbreken van contact met een van de ouders schadelijk is voor het verloop van een adequate sociaal-emotionele ontwikkeling, oftewel de identiteitsontwikkeling, van een kind. Er moet dan ook worden voorkomen dat de biologische vader uit het leven van [voornaam] verdwijnt. De Raad vindt het positief dat er inmiddels met hulp van Pro6 wel een vorm van indirect contact is tussen [voornaam] en haar biologische vader middels fotoboeken en filmpjes. De Raad vindt het een zorg dat het de moeder, de juridische vader en de biologische vader tot op heden niet is gelukt om een situatie te creëren waarbij [voornaam] een prettig contact heeft met ieder van de drie ouders. Een andere zorg van de Raad is dat er nog altijd sprake is van een zeer spanningsvolle verstandhouding tussen de moeder, de juridische vader en de biologische vader, terwijl het in het belang van [voornaam] zou zijn wanneer deze personen het belang kunnen inzien van ieders rol in haar leven en ontwikkeling. De kans bestaat dat [voornaam] het gevoel zal krijgen te moeten kiezen tussen haar ouders met als risico dat zij geen band kan opbouwen met de voor haar belangrijke personen. Dit kan ten koste gaan van haar zelfbeeld. De Raad is van mening dat er nu eerst moet worden ingezet op bemiddelingsgesprekken/ oudergesprekken om zodoende te kunnen werken aan de onderlinge verstandhouding tussen de moeder, de juridische vader en de biologische vader. Tevens is de Raad van mening dat de moeder een individueel traject moet aangaan om oud zeer ten opzichte van de biologische vader een plek te kunnen geven, waardoor zij [voornaam] meer emotionele toestemming kan geven om contact te hebben met haar biologische vader. De Raad acht het van belang dat er over een half jaar wordt geëvalueerd hoe bovenstaande trajecten verlopen en of er ruimte is ontstaan om langzaamaan te starten met het opstarten van (begeleide) omgang tussen [voornaam] en haar biologische vader. In de tussentijd moet het huidige indirecte contact doorgang blijven vinden, zodat het ‘lijntje’ tussen [voornaam] en haar biologische vader blijft.
De moeder stelt zich op het standpunt dat er niet is voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor een ondertoezichtstelling en voert hiertoe het volgende aan. Het verzoek van de biologische vader tot vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en [voornaam] is al in april 2018 ingediend. [voornaam] is sindsdien in meerdere hulpverleningstrajecten betrokken geweest en dit heeft bij haar voor veel onrust en stress gezorgd. Uit het rapport van de Raad blijkt dat [voornaam] veel ziek is geweest en daardoor ook regelmatig niet op school was. De schoolarts heeft in maart 2022 aangegeven dat het schoolverzuim van [voornaam] kan worden verklaard door de vele afspraken met instanties alsmede de spanningsvolle situatie rondom de ouders. In het rapport van de Raad is verder vermeld dat de school de indruk heeft dat [voornaam] sinds maart 2022, oftewel sinds de hulpverlening is beëindigd, beter in haar vel zit, vrolijker is, zich beter kan concentreren en minder snel overprikkeld is. De school heeft ook aangegeven dat [voornaam] minder schoolverzuim laat zien. Het is duidelijk dat [voornaam] rust nodig heeft. Een ondertoezichtstelling zal leiden tot nieuwe en waarschijnlijk weer langdurige stress en spanning bij [voornaam], hetgeen niet in haar belang is. Volgens de Raad is het doel van de ondertoezichtstelling om de drie ouders aan tafel te krijgen, maar de vraag is hoe de ouders daartoe gedwongen kunnen worden en of het wenselijk is om hen daartoe te dwingen. Er zijn bovendien al twee trajecten via het uniform hulpaanbod UHA geweest waarin de ouders hebben geprobeerd om met elkaar in gesprek te komen, maar deze trajecten hebben geen resultaat gehad. De moeder meent dat de biologische vader in deze trajecten meer stappen had moeten zetten. Zij ziet niet in hoe haar verhouding met de biologische vader kan worden hersteld en heeft dan ook geen vertrouwen meer in het voeren van oudergesprekken. Zij heeft ook weinig vertrouwen in het volgen van een eigen traject om oud zeer jegens de biologische vader te verwerken. Daarnaast meent zij dat pas moet worden gestart met omgang tussen [voornaam] en haar biologische vader als [voornaam] daar zelf aan toe is. Dat is op dit moment duidelijk nog niet het geval. [voornaam] weet wie haar biologische vader is, maar zij zegt stellig maar één vader te hebben en dat is de juridische vader. De moeder betwist dat de ontwikkeling van [voornaam], nu en in de toekomst, ernstig wordt bedreigd doordat zij geen direct contact met haar biologische vader heeft.
De juridische vader heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat er volgens hem geen sprake is van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [voornaam]. Hij is betrokken bij [voornaam] sinds het moment dat de moeder zwanger was van haar en zij heeft volgens hem dus al een vaderbeeld. [voornaam] weet ook wie haar biologische vader is en is altijd vrij om contact met hem te leggen. De verstandhouding tussen de drie ouders van [voornaam] is inmiddels dusdanig verslechterd dat de juridische vader het tussen hen niet meer goed ziet komen.
De biologische vader stemt in met een ondertoezichtstelling en stelt in dit verband het volgende. De moeder wekt de indruk dat zij heeft meegewerkt aan de ingezette hulpverleningstrajecten, maar zij komt steeds haar afspraken niet na waardoor er uiteindelijk nog steeds geen omgang tussen hem en [voornaam] heeft plaatsgevonden. Hij acht het onwaarschijnlijk dat [voornaam] stress heeft gekregen van de hulpverleningstrajecten, want bij het laatste onderzoek van de Raad is er geen toestemming gegeven om met [voornaam] te praten en Pro6 heeft ook slechts eenmaal contact met [voornaam] gehad. De hulpverlening heeft niet waargenomen dat [voornaam] geen contact met hem zou willen hebben. Dat zijn enkel de woorden van de moeder. Hij heeft sterk de indruk dat de moeder herstel van het contact tussen hem en [voornaam] tegenhoudt, bewust of onbewust. Hij meent dat de inzet en regie van de GI nodig is om te kijken naar de mogelijkheden om het systeem in beweging te krijgen en de verdere noodzakelijke hulpverlening in te zetten. Hij heeft er onvoldoende vertrouwen in dat de ouders dit zelf zullen oppakken, omdat de moeder onvoldoende de problematiek en haar eigen beperkingen lijkt te (h)erkennen. De moeder moet via een eigen traject zicht krijgen in de onderliggende problematiek en leren wat zij nodig heeft om de communicatie tussen de ouders te verbeteren en uiteindelijk om een constructief, veilig contact tussen [voornaam] en haar biologische vader tot stand te laten brengen. [voornaam] lijkt een negatief beeld van hem te hebben en de moeder moet worden voorgelicht over wat het effect in dit verband is van haar eigen houding en gedrag. De biologische vader begrijpt dat er stapsgewijs moet worden gewerkt naar omgang tussen hem en [voornaam], maar hij hoopt dat die omgang nu zo snel mogelijk kan worden opgestart. Zijn verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling is al viereneenhalf jaar geleden ingediend.
De GI heeft aangegeven dat zij van mening is dat een ondertoezichtstelling van [voornaam] nodig is. Indien de ondertoezichtstelling wordt uitgesproken, zal zij proberen om zo snel mogelijk het gesprek tussen de ouders van [voornaam] op gang te laten komen.

De beoordeling

Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Naar het oordeel van de kinderrechter is uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling gebleken dat er sprake is van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [voornaam]. De kinderrechter sluit zich aan bij het standpunt van de Raad dat het ontbreken van contact met een van de ouders schadelijk is voor het verloop van een adequate sociaal-emotionele ontwikkeling, oftewel de identiteitsontwikkeling, van een kind. Ondanks dat [voornaam] weet dat zij twee vaders heeft, zegt zij volgens de moeder dat zij maar één vader heeft. Als zij haar biologische vader uitsluit en stress krijgt, moet er meer aan de hand zijn. De moeder en de juridische vader erkennen dat zij met de biologische vader een slechte onderlinge verstandhouding hebben. De kinderrechter gaat ervan uit dat zo’n verstandhouding tussen de drie ouders een negatieve weerslag heeft op het beeld dat [voornaam] van haar biologische vader heeft. De moeder en de juridische vader moeten het belang van [voornaam] om haar biologische vader te leren kennen gaan inzien. Er moet een situatie worden gecreëerd waarbij [voornaam] het gevoel heeft dat zij een fijn contact met haar drie ouders, zijnde allen voor haar belangrijke personen, kan onderhouden. Daarvoor is het nodig dat de verstandhouding tussen de ouders verbetert. De kinderrechter kan zich dan ook vinden in het voorstel van de Raad om eerst in te zetten op het voeren van oudergesprekken door de ouders. De kinderrechter verwacht van de ouders dat zij alle drie in het belang van [voornaam] zullen meewerken aan die oudergesprekken en zich zullen inspannen om die gesprekken met een positief resultaat af te ronden. In dit kader wordt van hen ook verwacht dat zij zich meer gaan inzetten voor het verbeteren van de onderlinge relatie, dan het al is gebeurd in het kader van het UHA. De ouders worden erop gewezen dat zij in het belang van [voornaam] daartoe ten opzichte van haar en elkaar verplicht zijn. Daarnaast dient de moeder, ook in het belang van [voornaam], te gaan werken aan het verwerken van oud zeer vanwege de biologische vader. [voornaam] wordt niet bij die gesprekken betrokken en hoeft hiervan dan ook niets te merken. Als de verstandhouding tussen de ouders is verbeterd en de moeder haar boosheid jegens de biologische vader een plek heeft gegeven, zal er ruimte ontstaan om omgang tussen [voornaam] en haar biologische vader op gang te laten komen. Daarbij dienen de moeder en de juridische vader aan [voornaam] emotionele toestemming te geven voor het hebben van onbelast contact met de biologische vader.
De kinderrechter is gezien het vorenstaande van oordeel dat is voldaan aan het wettelijk criterium, genoemd in artikel 1:255 BW, en dat de ondertoezichtstelling van [voornaam] moet worden uitgesproken. De kinderrechter ziet evenwel aanleiding om de ondertoezichtstelling nu toe te wijzen voor een periode van zes maanden, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek. Op die manier wordt er kort voor het einde van de periode van zes maanden een toetsmoment gecreëerd om de situatie te evalueren. De GI wordt verzocht om uiterlijk 3 januari 2023 de kinderrechter schriftelijk te informeren over het verloop van de oudergesprekken en over de vraag of er ruimte is ontstaan om te starten met (begeleide) omgang tussen [voornaam] en haar biologische vader. Indien de GI de mogelijkheid ziet om eerder te starten met omgang tussen [voornaam] en haar biologische vader, dan moet de GI die mogelijkheid benutten. De drie ouders dienen er bewust van te zijn dat zij de verantwoordelijkheid hebben om onbelast omgang tussen [voornaam] en de biologische vader mogelijk te maken. Die omgang dient niet afhankelijk te zijn van de wil van [voornaam], zoals de moeder en de juridische vader bij de mondelinge behandeling hebben aangegeven. In de tussentijd moet het huidige indirecte contact tussen [voornaam] en haar biologische vader middels fotoboeken en filmpjes blijven doorgaan. Tijdens een nog nader te bepalen mondelinge behandeling in de tweede helft van januari 2023, in ieder geval voor 10 februari 2023, zal worden bezien of het nog nodig is om het resterende deel van het verzoek tot ondertoezichtstelling voor een periode van zes maanden toe te wijzen.
De doelen waaraan de GI en de drie ouders tijdens de ondertoezichtstelling moeten werken zijn:
- [voornaam] heeft op een voor haar prettige en onbelaste wijze contact met haar biologische vader.
- De moeder, de juridische vader en de biologische vader weten met elkaar om te gaan als ouders van [voornaam] en zorgen ervoor dat zij zich kan bewegen tussen haar drie ouders zonder dat zij zich schuldig voelt ten opzichte van de andere ouders.
- De moeder, de juridische vader en de biologische vader hebben een constructieve onderlinge communicatie in het belang van [voornaam].
De GI wordt verzocht om uiterlijk 3 januari 2023 de kinderrechter schriftelijk te informeren over het verloop van de oudergesprekken en over de vraag of er ruimte is ontstaan om te starten met (begeleide) omgang tussen [voornaam] en haar biologische vader. Indien de GI de mogelijkheid ziet om eerder te starten met omgang tussen [voornaam] en haar biologische vader, dan moet de GI die mogelijkheid benutten. In de tussentijd moet het huidige indirecte contact tussen [voornaam] en haar biologische vader middels fotoboeken en filmpjes blijven doorgaan. Indien mogelijk dient de GI in haar rapportage ook aan te geven een advies hoe een (opbouwende) omgangsregeling tussen de biologische vader en [voornaam] dient te worden vormgegeven. Een afschrift van die rapportage dient de GI ook toe te zenden naar de Raad en (de advocaten van) de ouders.
Namens de biologische vader is het verzoek gedaan om hem in deze procedure als niet gezagdragende ouder aan te merken als belanghebbende. De kinderrechter is van oordeel dat, ondanks dat de contactregeling onderdeel is van de doelen in het kader van de ondertoezichtstelling, er in deze zaak onvoldoende aanleiding is om van de lijn van de vaste jurisprudentie af te wijken en de vader als belanghebbende aan te merken in deze procedure. De GI krijgt als taak mee om te bewerkstelligen dat de relatie tussen de moeder, de juridische vader en de biologische vader beter wordt en dat er wordt gewerkt naar herstel van het contact tussen laatstgenoemde en [voornaam]. In de procedure C/02/343229 FA RK 18-1718 is er tussen hen beiden al private life aangenomen. De biologische vader wordt dan ook niet in zijn belangen geschaad. Hij zal dan ook aangemerkt blijven als informant in deze zaak.
De kinderrechter zal de toewijzende beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [voornaam] noodzakelijk is dat deze beslissing ondanks een eventueel hoger beroep kan worden uitgevoerd.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt [voornaam] onder toezicht van de GI met ingang van 10 augustus 2022 tot 10 februari 2023;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het verzoek van de biologische vader af;
houdt de behandeling van het restverzoek aan tot voor
3 januari 2023 pro formaen verzoekt de GI de kinderrechter schriftelijk te informeren over het verloop van de oudergesprekken tussen de moeder, de juridische vader en de biologische vader en over de vraag of er ruimte is ontstaan om te starten met (begeleide) omgang tussen [voornaam] en haar biologische vader; indien de GI al eerder kan starten met die omgang, dan mag zij dat doen;
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beschikking is mondeling in het openbaar uitgesproken door mr. Toekoen, kinderrechter, in tegenwoordigheid van de griffier mr. De Wit op 10 augustus 2022. De schriftelijke vastlegging van deze beschikking is geschied op 23 augustus 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch